ECLI:NL:RBDHA:2021:8361
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, wat tevens een terugkeerbesluit inhield. Het verzoeker was in beroep gegaan tegen het bestreden besluit, waarin zijn bezwaar kennelijk ongegrond was verklaard. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geconstateerd dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die afwijken van de eerdere uitspraak van 25 juni 2020, waarin een vergelijkbaar verzoek om voorlopige voorziening was toegewezen. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening opnieuw gegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoeker de bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten en dat verweerder niet mag overgaan tot uitzetting van verzoeker totdat er op het bezwaar is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 748,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.