ECLI:NL:RBDHA:2021:8354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het rechtmatig verblijf van een Dominicaanse eiseres in Nederland en de gevolgen voor gezinsleven

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Dominicaanse eiseres, die in beroep ging tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning. De eiseres had op 25 maart 2015 een verblijfsvergunning gekregen voor verblijf als gezinslid, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken per 5 maart 2019. De eiseres had een aanvraag ingediend voor wijziging van de verblijfsvergunning op humanitaire gronden, maar deze werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor de eiseres en haar zoon om hun gezinsleven in de Dominicaanse Republiek voort te zetten. De rechtbank weegt hierbij de belangen van de eiseres en haar zoon, die beiden de Dominicaanse nationaliteit hebben, en concludeert dat de banden die zij met Nederland heeft opgebouwd niet voldoende zijn om een beschermenswaardig privéleven te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de overheid en de persoonlijke belangen van de eiseres, waarbij de rechtbank de beslissing van de Staatssecretaris steunt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/882

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [1975], van Dominicaanse nationaliteit,eiseres, V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Mateo Diaz),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Eiseres heeft op 25 maart 2015 een verblijfsvergunning gekregen voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [familielid]’, met als geldigheidsduur tot 25 maart 2020. Zij heeft op
3 februari 2020 een aanvraag gedaan om wijziging van de beperking in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
Bij twee separate besluiten van 6 juli 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 5 maart 2019, de aanvraag om een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden afgewezen en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor verblijf bij de heer [familielid] niet verlengd.
Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft slechts beroepsgronden ingediend die zien op haar gezinsleven met haar zoon [zoon]. Het geschil tussen partijen blijft daarom tot dit onderdeel beperkt.
2. De primaire besluiten leiden ertoe dat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft en dat zij Nederland moet verlaten. Eiseres vormt echter gezinsleven [1] in Nederland met haar zoon [zoon], die hier wél rechtmatig verblijf heeft. Er zal sprake zijn van een inbreuk op het recht van eiseres op het voeren van dat gezinsleven, indien zij verplicht wordt om Nederland te verlaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze inbreuk gerechtvaardigd is. Volgens verweerder weegt het belang dat de Nederlandse overheid heeft bij de weigering van het (voortgezet) verblijf van eiseres namelijk zwaarder dan het belang dat eiseres heeft om
hier met [zoon] te kunnen blijven wonen. Verder stelt verweerder dat eiseres geen beschermenswaardig privéleven in Nederland heeft.
Eiseres betwist de standpunten van verweerder.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er voor eiseres en [zoon] geen objectieve belemmering is om hun gezinsleven uit te oefenen in de Dominicaanse Republiek. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat zij en [zoon] beiden de Dominicaanse nationaliteit hebben. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres en [zoon] een groot deel van hun leven in de Dominicaanse Republiek hebben gewoond, dat zij de taal van dat land spreken en dat de biologische vader van [zoon] en de familieleden van eiseres daar wonen. Verweerder heeft hieruit mogen concluderen dat eiseres nog steeds sterke banden heeft met de Dominicaanse Republiek en dat zij en [zoon] zich daar staande kunnen houden. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij en [zoon] bij terugkeer naar de Dominicaanse Republiek in een economische en sociale noodsituatie zullen belanden. Niet ten onrechte heeft verweerder aangevoerd dat er geen aanleiding is voor de veronderstelling dat [zoon] voor zijn klachten (eczeem en astma) in de Dominicaanse Republiek geen adequate medische zorg kan krijgen.
4. Gelet op het oordeel onder 3. gaat de rechtbank niet verder in op het geschilpunt over de vraag of er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in de Verenigde Staten van Amerika voort te zetten.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet ten onrechte stelt dat eiseres geen beschermenswaardig privéleven in Nederland heeft. Bij dat standpunt heeft verweerder mogen betrekken dat de banden die eiseres hier heeft opgebouwd, niet meer dan gebruikelijk zijn voor mensen die bijna zes jaar in Nederland wonen. Niet ten onrechte heeft verweerder aangevoerd dat eiseres pas op 39-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen en dat zij het grootste deel van haar leven buiten Nederland heeft gewoond. De banden die zij in Nederland gedurende zes jaar heeft opgedaan, zijn niet van dien aard dat zij moeten leiden tot de conclusie dat eiseres hier privéleven heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM. Al om die reden blijft het standpunt van verweerder overeind. De overige geschilpunten in dit verband behoeven geen bespreking meer.
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Handvest van de Grondrechten van de Unie. Het bestreden besluit geeft er namelijk afdoende blijk van dat verweerder rekening heeft gehouden met de belangen van [zoon].
Conclusie
7. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).