ECLI:NL:RBDHA:2021:8338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
NL21.6974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 6 april 2021 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 6 mei 2021 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 10 mei 2021 door verweerder was opgeheven, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn op de asielaanvraag van eiser kon beslissen. De rechtbank heeft eerder, op 16 april 2021, geoordeeld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. De toetsing richtte zich vervolgens op de periode na 12 april 2021. De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig is geworden op 5 mei 2021, omdat deze langer duurde dan de toegestane termijn van vier weken zonder toepassing van artikel 39 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de zes dagen dat hij onterecht in bewaring was, vastgesteld op € 600,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 801,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6974
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 april 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft op 6 mei 2021 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 10 mei 2021 opgeheven. Verweerder voert hiertoe aan dat hij er niet in slaagt om binnen de termijn van artikel 59b, tweede lid, van de Vw op de asielaanvraag van eiser te beslissen. Voorts heeft verweerder op 11 mei 2021 een verweerschrift ingebracht. Eiser heeft hierop op 12 mei 2021 gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 12 mei 2021 gesloten en heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Bij uitspraak van 16 april 20211 heeft zij geoordeeld dat de maatregel van bewaring, tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 12 april 2021, rechtmatig was. Nu staat ter beoordeling of de maatregel sinds 12 april 2021 rechtmatig is geweest.
1. Zaaknummer NL21.5197, ECLI:NL:RBMNE:2021:1645.
2. Op grond van artikel 59b, tweede lid, van de Vw duurt de bewaring als de onderhavige niet langer dan vier weken, tenzij verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 39 van de Vw. In dat laatste geval duurt de bewaring niet langer dan zes weken.
3. De bewaring is ingegaan op 6 april 2021. Dat betekent dat de bewaring in beginsel niet langer kon duren dan tot 4 mei 2021 en niet, zoals verweerder stelt, tot 10 mei 2021. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 39 van de Vw. Van een maximale termijn voor de bewaring van zes weken is dus geen sprake. De beroepsgrond die eiser in dit verband heeft aangevoerd slaagt dus. De overige discussiepunten tussen partijen behoeven daarom geen bespreking meer.
4. Dit maakt dat de maatregel met ingang van 5 mei 2021 onrechtmatig is geworden. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de zes dagen waarop eiser ten onrechte van zijn vrijheid benomen is geweest. Per dag dat hij in het detentiecentrum heeft verbleven, krijgt eiser € 100,-. De schadevergoeding bedraagt dus
€ 600,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 801,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het verweerschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 801,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
25 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.