In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 6 april 2021 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 6 mei 2021 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 10 mei 2021 door verweerder was opgeheven, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn op de asielaanvraag van eiser kon beslissen. De rechtbank heeft eerder, op 16 april 2021, geoordeeld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. De toetsing richtte zich vervolgens op de periode na 12 april 2021. De rechtbank concludeert dat de bewaring onrechtmatig is geworden op 5 mei 2021, omdat deze langer duurde dan de toegestane termijn van vier weken zonder toepassing van artikel 39 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de zes dagen dat hij onterecht in bewaring was, vastgesteld op € 600,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 801,-. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh.