ECLI:NL:RBDHA:2021:8334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
C/09/614128 / JE RK 21-1528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp op verzoek van het college van burgemeester en wethouders

Op 14 juli 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het verzoek is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, naar aanleiding van zorgwekkend gedrag van de minderjarige, die sinds 28 maart 2021 in een crisisgroep verblijft. De kinderrechter heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een verzoekschrift en een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper. Tijdens de zitting is de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die erkend is door haar vader en onder het ouderlijk gezag van haar moeder staat, ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen vertoont. Het gedrag van de minderjarige, waaronder schoolverzuim en opstandig gedrag, baart zorgen en maakt een gesloten plaatsing noodzakelijk. De kinderrechter heeft het verzoek tot machtiging voor een periode van drie maanden toegewezen, met de mogelijkheid tot verlenging, en benadrukt het belang van ondersteuning in de thuissituatie. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/614128 / JE RK 21-1528
Datum uitspraak: 14 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 28 juni 2021 ingekomen verzoekschrift van:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk,

hierna te noemen: het college,
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. C. Arslaner, gevestigd te Leidschendam,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen d.d. 24 juni 2021;
  • de instemmingsverklaring d.d. 7 juli 2021 van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht;
  • de verleningsbeslissing d.d. 8 juli 2021 van het college;
  • het e-mailbericht met aanvullende stukken d.d. 8 juli 2021 van het college.
Op 14 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder;
  • de advocaat van [minderjarige] ;
  • mw. [vertegenwoordiger van de gemeente] , namens het college.
[minderjarige] is voorafgaand aan de zitting, in het bijzijn van haar advocaat, telefonisch gehoord door de kinderrechter.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door [de man] .
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij crisisgroep [verblijfplaats] .
De kinderrechter in deze rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand gelast een advocaat aan [minderjarige] toe te voegen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van zes maanden. Het college heeft het verzoek, blijkens de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, als volgt gemotiveerd. Sinds 28 maart 2021, na de afschaffing van de avondklok in het kader van de coronacrisis, gaat het bergafwaarts met [minderjarige] . Het schoolverzuim is toegenomen en [minderjarige] vertoont in de thuissituatie zorgelijk gedrag. [minderjarige] praat niet over haar emoties of gevoelens waardoor het onduidelijk is wat er in haar omgaat. Zij is zelfbepalend en komt thuis wanneer zij dit wil. Het is hierbij onduidelijk waar [minderjarige] verblijft of met wie zij haar tijd doorbrengt. Er zijn vermoedens dat [minderjarige] omgaat met vrienden uit drillrap groepen. Tot nu toe heeft geen enkele vorm van vrijwillig hulpverlening doorgang gevonden. [minderjarige] wil niet meewerken, maar de inzet van hulpverlening is noodzakelijk. De moeder staat daarentegen open voor hulpverlening. Op 9 juni 2021 is [minderjarige] geplaatst op een crisisgroep van [verblijfplaats] alwaar zij zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt. Daarnaast is [minderjarige] kwetsbaar, beïnvloedbaar, naïef en lijkt zij de consequenties van haar handelen en gedrag niet te overzien. Op de crisisgroep vertoont [minderjarige] hetzelfde zorgelijke gedrag zoals zij reeds in de thuissituatie liet zien. Dit maakt dat een terugkeer naar huis momenteel geen optie is. Op 16 juni 2021 heeft de jeugdconsulent van het college aan [minderjarige] medegedeeld dat een (voorwaardelijke) gesloten machtiging aangevraagd zou worden. Er zijn afspraken opgesteld en deze zijn aan [minderjarige] medegedeeld. Op deze wijze zou een gesloten plaatsing voorkomen kunnen worden en zou [minderjarige] de kans krijgen om mee te werken en te profiteren van de ondersteuning. Deze boodschap lijkt niet bij [minderjarige] te zijn binnengekomen, daar zij binnen enkele dagen de voorwaarden heeft overtreden. Een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp en een open setting kan daardoor niet als passend worden beschouwd. Het beeld dat de gedragswetenschapper van de crisisgroep van [minderjarige] in haar schrijven heeft geschetst, waarin zij geen gesloten plaatsing adviseert, komt niet overeen met de werkelijkheid. Zij heeft [minderjarige] slechts één keer gesproken.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte en ter zitting aangegeven dat [minderjarige] hulp nodig heeft. [minderjarige] praat niet en laat niet blijken wat er in haar omgaat. De moeder maakt zich grote zorgen om [minderjarige] . Zij hoopt dat [minderjarige] de hulpverlening zal aanvaarden.
Namens [minderjarige] is verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe het volgende aangedragen. [minderjarige] is een zeer jong en kwetsbaar meisje. Zij vindt het lastig om over haar gevoelens te praten. Er zijn veel zorgen, die [minderjarige] gedeeltelijk ontkent en gedeeltelijk erkent. Deze zorgen komen voort uit het feit dat [minderjarige] niet praat over haar gevoelens en problemen. Een gesloten plaatsing is een vergaande maatregel. Er is weinig hulpverlening op ambulante basis in de thuissituatie ingezet. Een plaatsing bij de grootmoeder is niet onderzocht. Er moet gezocht worden naar andere mogelijkheden voordat [minderjarige] gesloten geplaatst wordt. Een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor jeugdhulp voor de verzochte duur van zes maanden is absurd en disproportioneel. De advocaat van [minderjarige] heeft daarom primair verzocht het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp af te wijzen en subsidiair verzocht het verzoek toe te wijzen voor de duur van drie maanden.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het verzoek tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp de instemming heeft van de gezaghebbende ouder. Nu derhalve sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6.1.2, derde lid, onder c, van de Jeugdwet, is een ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet vereist.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Daartoe wordt als volgt overwogen. [minderjarige] kent een belaste voorgeschiedenis, is naïef, beïnvloedbaar en werkt niet mee aan de voorgestelde hulpverlening. Er is, zowel in de thuissituatie als op de crisisgroep, sprake van zelfbepalend en opstandig gedrag, het ondermijnen van gezag en een groot schoolverzuim. [minderjarige] loopt weg en doet waar zij zelf zin in heeft. Dit gedrag baart de kinderrechter grote zorgen. Dit leidt er thans toe dat een verdergaande interventie nodig en geïndiceerd is om de opgroei- en opvoedingsproblemen van [minderjarige] weg te nemen. Het is noodzakelijk dat middels diagnostiek en eventueel behandeling binnen een gesloten setting gekeken wordt naar waar het gedrag van [minderjarige] vandaan komt zodat zij geholpen kan worden. Om de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen kan individuele- en systeembehandeling worden ingezet. Dit gedrag zal echter niet verbeteren indien [minderjarige] geen openheid van zaken geeft over haar problemen. De kinderrechter ziet aanleiding het verzoek toe te wijzen voor de duur van drie maanden en aan te houden voor het overige zodat bezien kan worden of [minderjarige] haar medewerking zal verlenen aan het hulpverleningstraject. Indien zij zich immers aan de voorwaarden houdt en goed gedrag vertoont zal de gesloten interventie niet langer dan noodzakelijk worden ingezet. Daarbij spreekt de kinderrechter de hoop uit dat [minderjarige] de komende periode leert om zich uit te spreken over de dingen die haar dwars zitten en de gesloten machtiging niet ziet als straf maar juist als een kans. In de tussentijd is het van belang dat ondersteuning in de thuissituatie wordt ingezet, zodat [minderjarige] uiteindelijk weer terug kan keren naar huis.
Indien en voor zover het verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp wordt gehandhaafd verlangt de kinderrechter van het college een nieuwe instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet en uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen terechtzitting een schriftelijke rapportage over de alsdan geldende stand van zaken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 14 juli 2021 tot 14 oktober 2021;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen terechtzitting,
gelegen vóór 14 oktober 2021;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • het college;
  • de moeder;
  • [minderjarige] ;
  • de advocaat van [minderjarige] , mr. C. Arslaner;
verzoekt het college om
uiterlijk twee wekenvoor de nader te bepalen terechtzitting een schriftelijke rapportage met de alsdan geldende stand van zaken aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021 door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.