ECLI:NL:RBDHA:2021:8325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
NL21.6673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en medische klachten in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een eiser van Liberiaanse nationaliteit. De eiser was in vreemdelingenbewaring gesteld op 20 maart 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere uitspraak. De rechtbank heeft zich vervolgens gericht op de vraag of de maatregel van bewaring sinds dat moment nog steeds rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat zijn medische situatie een reden is om de bewaring op te heffen. De verweerder heeft echter gesteld dat er nog steeds zicht is op uitzetting en dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische klachten van eiser onvoldoende zijn onderbouwd en dat de belangenafweging niet in zijn voordeel uitvalt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6673
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A. van de Wal).

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 maart 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Liberiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1990].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 april 2021 (in de zaak NL21.4291) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. In combinatie met de medische situatie van eiser, is continuering van de bewaring niet langer rechtmatig en dient de belangenafweging in zijn voordeel uit te pakken. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat op 14 april 2021 is vastgesteld dat geen nieuw laissez passer (lp) traject bij de Ghanese autoriteiten kan worden gestart. Op 27 april 2021 heeft eiser zelf verzocht zo snel mogelijk gepresenteerd te willen worden bij de Liberiaanse ambassade. Eiser heeft medische problemen en de detentie maakt hem zieker. Gelet hierop is een spoedige presentatie bij de Liberiaanse ambassade geïndiceerd.
5. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat op 14 april 2021 een aanvraag om een lp naar de Liberiaanse autoriteiten is verzonden. De presentatie van 28 april 2021 bij de Liberiaanse autoriteiten in Brussel kon geen doorgang vinden vanwege de Corona- maatregelen. Dit dient volgens verweerder aangemerkt te worden als een tijdelijke beperking, hetgeen niet betekent dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Liberia is komen te ontbreken. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1141). Niet is gebleken dat de Liberiaanse autoriteiten geen medewerking willen verlenen aan van het verstrekken van een lp. Van eiser mag verlangd worden dat hij zelf contact opneemt met de Liberiaanse autoriteiten en dat hij een actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Dat betekent dat eiser zich dient in te spannen om de benodigde documenten over te leggen en openheid van zaken dient te geven omtrent zijn personalia en nationaliteit. Indien er nieuwe informatie aanwezig is, is het niet uitgesloten dat alsnog een lp aanvraag bij de Ghanese autoriteiten zal worden ingediend. De medische omstandigheden die eiser aanvoert zijn geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 2 april 2021 (NL21.4291), blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de medische omstandigheid van eiser en dat medische zorg in het detentiecentrum aanwezig is. Eiser wordt geregeld gezien en gemonitord en krijgt medicatie, aldus verweerder.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat verweerder op 14 april 2021 een aanvraag om een laissez passer (lp) heeft doorgeleid naar de Liberiaanse autoriteiten. Op 21 april 2021 heeft verweerder gerappelleerd bij deze autoriteiten naar de stand van zaken met betrekking tot afgifte van een lp. Niet gebleken is dat de Liberiaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. De rechtbank overweegt dat verweerder wat betreft het plannen van een presentatiedatum afhankelijk is van de werkwijze van de Liberiaanse autoriteiten. De beperkingen als gevolg van de Corona-maatregelen zijn daarbij van tijdelijke aard. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Het precieze aard en ernst van zijn medische klachten heeft eiser onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende toegelicht dat eiser in het detentiecentrum wordt gemonitord en dat adequate medische zorg voorhanden is. In dit licht en mede gelet op de nog relatief beperkte duur van de maatregel van
bewaring, is er nu geen aanleiding voor het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
12 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.