In deze zaak hebben eisers, bestaande uit meerdere Somaliërs, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging is afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die zich afspeelt in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht. De eisers, die claimen familiebanden te hebben met een referent die al in Nederland verblijft, hebben hun beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2020, waarin hun aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van hun identiteit en familierechtelijke relaties.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde Somalische paspoorten niet als geldige documenten worden erkend en dat er geen toestemmingsverklaringen van de ouders van de eisers zijn overgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder nieuwe overlijdensakten en voogdijakten, beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze onvoldoende zijn om de eerdere afwijzing te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van de eisers kan uitvallen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht en dat de ingediende stukken niet voldoende waren om de afwijzing van de mvv-aanvraag te herzien. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.