ECLI:NL:RBDHA:2021:8304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/2157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvraag voor Somaliërs met als verblijfsdoel gezinshereniging

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit meerdere Somaliërs, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging is afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, die zich afspeelt in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht. De eisers, die claimen familiebanden te hebben met een referent die al in Nederland verblijft, hebben hun beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2020, waarin hun aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van hun identiteit en familierechtelijke relaties.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde Somalische paspoorten niet als geldige documenten worden erkend en dat er geen toestemmingsverklaringen van de ouders van de eisers zijn overgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder nieuwe overlijdensakten en voogdijakten, beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze onvoldoende zijn om de eerdere afwijzing te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van de eisers kan uitvallen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht en dat de ingediende stukken niet voldoende waren om de afwijzing van de mvv-aanvraag te herzien. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2157
V-nummers: [nummer], [nummer], [nummer], [nummer], [nummer],
[nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], geboren op [geboortedatum] 2007, eiseres 1,

[naam], geboren op [geboortedatum] 2003, eiseres 2,
[naam], geboren op [geboortedatum] 2004, eiser 1,
[naam], geboren op [geboortedatum] 2011, eiseres 3,
[naam], geboren [geboortedatum] 2013, eiser 2,
[naam], geboren op [geboortedatum] 2014, eiseres 4,
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde: mr. W.N. van der Voet,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. B. Kemalli-Aydin.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 februari 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die heeft deelgenomen aan de zitting via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen M. Abdulahi. Tevens zijn verschenen [naam], referent, en [naam], de moeder van referent.

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2007, [geboortedatum] 2003, [geboortedatum] 2004, [geboortedatum] 2011, [geboortedatum] 2013 en [geboortedatum] 2014 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Eisers, behalve eiseres 2, zijn de gestelde (half)zussen en (half) broers van referent. Eiseres 2 is de gestelde zus en pleegkind van de moeder van referent.
2. Aan referent is op 8 mei 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft vervolgens op 17 juli 2018 voor eisers een mvv-aanvraag ingediend met als doel verblijf als familie- en of gezinslid, alsmede een mvv-aanvraag nareis voor zijn moeder. De aanvraag voor eisers is bij besluit van 4 april 2019 (het primaire besluit) afgewezen. Aan de moeder van referent is op 23 december 2019 toestemming verleend om naar Nederland te komen. Verweerder heeft haar identiteit alsmede haar familierechtelijke relatie met referent geloofwaardig geacht.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eisers tegen het genoemd primaire besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de overgelegde Somalische paspoorten van eisers in Nederland niet worden erkend als geldige officiële documenten. Verweerder heeft daarom bewijsnood aangenomen ten aanzien van officiële identificerende en familierechtelijke documenten. Verweerder heeft eisers geen vervolgonderzoek in de vorm van DNA-onderzoek en gehoren aangeboden, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] niet in eisers voordeel kan uitvallen. Er ontbreken toestemmingsverklaringen van de vaders van de broer en halfbroers en -zussen van referent en van de ouders van eiseres 2. Dat de achterblijvende biologische ouders zijn overleden acht verweerder niet geloofwaardig, omdat de bij aanvraag overgelegde overlijdensakten van [datum] 2018 door Bureau Documenten (BD) ‘vals’ zijn bevonden. De verklaring van referent over de wijze waarop zijn moeder aan deze overlijdensverklaringen is gekomen, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de onderzoeksresultaten van BD. Verder is met de overgelegde kopie van de voogdijakte van de Somalische rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat er geen toestemmingsverklaringen kunnen worden ingebracht, aldus verweerder.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij zijn van mening dat wel degelijk geloofwaardig is dat hun achterblijvende biologische ouders zijn overleden. In bezwaar zijn nieuwe overlijdensakten en voogdijakten van de rechtbank in Hodan overgelegd, die na onderzoek door BD ‘mogelijk echt’ zijn bevonden. Hoewel deze onderzoeksresultaten pas op 12 maart 2020 bekend zijn geworden, maken deze volgens eisers integraal deel uit van het beroep. Verweerder heeft immers bij e-mail van 13 maart 2020 aangegeven dat deze onderzoeksresultaten voor hem geen aanleiding vormen om het bestreden besluit in te trekken. Eisers zijn van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ingebrachte kopieën van de verklaringen van de rechtbank in Somalië twijfels oproepen. Referent heeft immers verklaard dat de getuigen familieleden van zijn moeder zijn. De onderzoeksresultaten van BD, dat de overgelegde voogdij- en overlijdensakten “mogelijk echt” zijn, dienen in onderlinge samenhang bezien te worden met de stappen die de moeder heeft gezet binnen het Somalische rechtstelsel om aan de betreffende verklaringen van de rechtbank te komen. Aan de onderzoeksresultaten van BD betreffende de betalingsbewijzen kan geen doorslaggevende betekenis toekomen.
Daarnaast had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 4:84 van de Awb [2] , omdat het gezin uit elkaar wordt gehaald. Tot slot voeren eisers aan dat zij ten onrechte niet zijn gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de in bezwaar overgelegde nieuwe overlijdensakten en voogdijakten, die na het bestreden besluit ‘mogelijk echt’ bevonden zijn door BD, heeft betrokken in zijn verweerschrift.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bevreemdend is dat op de bijbehorende kwitanties die zijn overgelegd bij de nieuwe overlijdensakten, de vaders zijn vermeld als personen waarvan de betaling is ontvangen. Dit geldt te meer nu zij volgens de overlijdensakten op de data van betaling al waren overleden. De verklaringen van eisers, dat het slechts gaat om handgeschreven kattenbelletjes waarop een binnengekomen betaling wordt vermeld, dat de kwitanties bewijzen dat de moeder van referent zich in Somalië bij de rechtbank heeft vervoegd en dat de procedure niet gratis was, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om de kwitanties buiten beschouwing te laten.
7. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de nieuwe overlijdensakten die “mogelijke echt” bevonden zijn de eerdere twijfels die zijn ontstaan naar aanleiding van de overlegde “vals” bevonden overlijdensakten niet hebben weggenomen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat blijft staan dat de rechtbank de verklaringen van de twee getuigen (een politieagent en een militair) niet heeft onderzocht, dat er geen verband is tussen de geboorteplaatsen van deze twee mannen en Baladweyne, en dat ook niet duidelijk is waarom deze verklaringen in het stadsdeel Hodan van Mogadishu en niet in Baladweyne zijn afgegeven. De uitleg van referent, dat de getuigen familieleden van moeder zijn, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. Verklaringen van familieleden kunnen niet worden aangemerkt als afkomstig van een objectief verifieerbare bron.
8. Aan de twee voogdijverklaringen ten aanzien van de eigen kinderen van moeder en pleegkind [naam] kan ook niet de waarde worden gehecht die eisers daaraan gehecht willen zien. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de namen van de vaders niet staan vermeld op de voogdijverklaringen en dat de rechtbank de verklaringen van de twee getuigen niet heeft onderzocht. De verklaring van referent, dat de namen van de vaders zijn gegeven en dat uit de namenreeks op de paspoorten van eisers kan worden afgeleid wie hun vaders zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat de identiteit van de vaders en de gestelde familierechtelijke relaties met de moeder en de kinderen niet vast staan.
9. Verweerder heeft daarom aan eisers kunnen tegenwerpen dat er geen toestemmingsverklaringen van de achterblijvende biologische ouders zijn overgelegd en dat niet aannemelijk is dat deze ouders geen toestemmingsverklaringen kunnen overleggen.
10. Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 4:84 van de Awb overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat hij daarin aanleiding had moeten zien om af te wijken van de beleidsregels.
11. Het beroep op de hoorplicht faalt ook. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen in bezwaar door eisers is aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen kunnen afzien.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 21 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Algemene wet bestuursrecht