ECLI:NL:RBDHA:2021:8299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
NL20.19716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een procedure over de opvolgende asielaanvraag van eiser, die de Iraanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvragen waren afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard, behandeld. Eiser stelde dat er nieuwe elementen waren die zijn aanvraag zouden rechtvaardigen, waaronder documenten die zijn status als moslim in Iran zouden aantonen en bedreigingen van zijn zwager. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen relevante nieuwe elementen waren die de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag konden weerleggen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat eiser niet geloofwaardig had verklaard over zijn geloofsbeleving en de omstandigheden in Iran. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19716

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL20.19717, op 16 juli 2021 in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.R. Izadkhast. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 12 november 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 10 mei 2017 afgewezen. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 9 november 2017 door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, ongegrond verklaard. De Afdeling [1] heeft het daartegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 20 december 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Het besluit van 10 mei 2017 staat daarmee in rechte vast.
2. Op 8 november 2018 heeft eiser voor de tweede keer aan asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 22 februari 2019 buiten behandeling gesteld. Ook dat besluit staat in rechte vast.
3. Op 2 april 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. In dat besluit heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [2] , vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat hij nieuwe documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in Iran als moslim werd gezien. In de vorige procedure is geen aandacht besteed aan het huwelijksboekje waarin hij als moslim wordt aangeduid. Volgens eiser is zijn actieve evangelisatie een nieuw element. Uit de overgelegde artikelen blijkt dat dit strafbaar is in Iran. Daarnaast heeft hij screenshots overgelegd waaruit zou blijken dat zijn zwager hem bedreigt; dat is na de vorige procedure gebeurd. In aanvulling hierop heeft eiser een verklaring van de Iraanse advocaat [naam2] overgelegd. Volgens eiser is dit een deskundigenoordeel, waarvan de inhoud voor zich spreekt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit het in rechte vaststaande besluit van 10 mei 2017 volgt dat geloofwaardig is dat eiser bij geboorte als christen is gedoopt, dat hij tot zijn achtste een christelijke opvoeding heeft genoten en dat hij sindsdien niet meer praktiserend is geweest in zijn geloof, met uitzondering van de jaarlijkse kerstvieringen met zijn familie. De eerst ter zitting ingenomen stelling dat eiser er pas in Nederland achter is gekomen dat zijn moeder christen was, strookt hier niet mee en kan dan ook niet worden gevolgd.
6. Uit het besluit van 10 mei 2017 volgt tevens dat niet geloofwaardig is dat eiser tijdens zijn bezoek aan Nederland in 2015 na bijna vijftig jaar zijn geloof heeft hervonden en dat hij oprecht praktiserend christen is geworden. In de in deze procedure overgelegde geloofsbrieven heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de gestelde herbeleving van het geloof alsnog geloofwaardig te achten. Het ligt immers in de eerste plaats op de weg van eiser zelf om daarover alsnog overtuigend te verklaren. Daarin is hij niet geslaagd. In de brieven staat wel dat eiser trouw naar de kerk gaat en Bijbelstudie volgt, maar dat was bij de eerste asielaanvraag ook al zo. Verder betreft dit met name een weergave van wat eiser zelf heeft verteld.
7. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in de eerdergenoemde uitspraak van 9 november 2017 geoordeeld dat verweerder voldoende aanknopingspunten heeft voor de stelling dat eiser in Iran behoorde tot de 'oude kerken'. Christenen die daartoe behoren, worden in principe niet onderworpen worden aan vervolging op de enkele grond van hun geloofsovertuiging, zolang zij in Iran niet evangeliseren of bekeringsactiviteiten uitvoeren. De door eiser in deze procedure overgelegde artikelen bevestigen dit beeld. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet afdoende heeft verklaard over de reden dat hij in Nederland wel zou zijn gaan evangeliseren. Bovendien is niet gebleken dat hij daadwerkelijk evangeliseert: eiser heeft niet aangetoond dat hij de berichten heeft gepost die te zien zijn op de overgelegde screenshots van sociale media-kanalen of dat hij zijn zoon heeft geëvangeliseerd.
8. In de uitspraak van 9 november 2017 is ook geoordeeld dat verweerder eisers stelling dat hij in Iran niettemin als moslim en niet als christen werd beschouwd, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daarbij is overwogen dat de overgelegde vertaling van de trouwakte niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat deze in kopie is overgelegd en dus niet op echtheid kan worden beoordeeld. Verder is gewezen op verschillende discrepanties in het document, waarvoor eiser geen goede verklaring heeft gegeven. Eisers stelling dat geen aandacht aan dit document is besteed in de vorige procedure kan dan ook niet worden gevolgd. Hij laat na om alsnog een (goede) verklaring te geven voor de geconstateerde discrepanties. De bevindingen van advocaat [naam2] ten aanzien van de trouwakte kunnen dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Deze advocaat stelt tevens dat hij eisers vrouw heeft gesproken en dat zij heeft gesteld dat een voorwaarde om met eiser te trouwen was dat hij moslim was. Dit strookt niet met eisers verklaring dat zij de enige was die wist dat hij geboren christen was en daar geen moeite mee had. [3] Verder blijkt uit het overgelegde besluit van pensionering niet dat eiser zijn werk alleen als moslim kon doen, zoals hij wel heeft gesteld. Bovendien komt het document uit 2011, zodat eiser dit al eerder had kunnen overleggen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser niet hoeven volgen in de stelling dat hij in Iran als afvallige wordt gezien. Verweerder heeft daarom evenmin geloofwaardig hoeven achten dat eiser om die reden bedreigd zou worden door zijn zwager.
10. De conclusie is dat verweerder eisers opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.J. Sterks, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.P. 9 nader gehoor van de vorige procedure.