ECLI:NL:RBDHA:2021:8296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van opvoedingstaken en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument. Eiser, geboren in 1985 en van Indiase nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om verblijf als verzorgende ouder bij een Nederlands minderjarig kind, gebaseerd op het arrest Chavez-Vilchez. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale opvoedingstaken verricht voor het kind. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij wel degelijk aan de voorwaarden voldeed en dat er een biologische band met het kind bestond, zoals aangetoond door DNA-onderzoek van Verilabs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag deugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij de primaire zorg- en opvoedingstaken voor het kind vervult. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van eiser bij de opvoeding niet voldoende was om aan te tonen dat hij meer dan marginale opvoedingstaken verricht. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris standhoudt. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om afgifte van een document, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. [1]
Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 4 maart 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was de heer Butt aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985 en stelt in het bezit te zijn van de Indiase nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 26 juli 2019 een aanvraag ingediend waarmee hij verblijf beoogt als verzorgende ouder bij een Nederlands minderjarig kind als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. [2] Eiser stelt de biologische vader te zijn van [kind] (het kind).
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser aan geen van de voorwaarden voldoet uit het arrest Chavez-Vilchez. Zo heeft eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met een paspoort of identiteitsbewijs aangetoond. Met de documenten die eiser wel heeft overgelegd, heeft hij zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig aangetoond. Ook heeft eiser de familierechtelijke relatie met het kind niet aangetoond. Aan het DNA-onderzoek van Verilabs kent verweerder niet de waarde toe die eiser daaraan echt, omdat Verilabs bij het vaststellen van de identiteit van de biologische vader gebruik heeft gemaakt van identiteitsdocumenten die verweerder onvoldoende vindt. Verder stelt verweerder dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat de primaire zorg- en opvoedingstaken van het kind bij hem liggen, maar bij de moeder van het kind. Verweerder stelt dat daarnaast niet is gebleken dat het kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien hij aan eiser geen verblijfsrecht verstrekt. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat er een afhankelijkheidsrelatie is. Het ligt in de lijn der verwachting dat het kind bij de moeder in Nederland blijft, nu het zwaartepunt van de verzorging van het kind bij de moeder ligt.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat hij wel voldoet aan alle voorwaarden gesteld in het arrest Chavez-Vilchez. Hij stelt allereerst dat het op verweerders weg lag om het resultaat van zijn paspoortaanvraag af te wachten. Daarnaast heeft hij diverse documenten overgelegd waaruit in onderlinge samenhang zijn identiteit en nationaliteit blijkt, zoals een verlopen paspoort, geboorteakte, ongehuwdverklaring en schoolkaart. Tot slot heeft hij in beroep een kopie van zijn nieuwe paspoort ingebracht.
Eiser stelt verder dat hij de familierechtelijke relatie heeft aangetoond, nu uit DNA-onderzoek van Verilabs blijkt dat tussen hem en het kind een biologische band bestaat. Verweerder dient van dit rapport uit te gaan, omdat Verilabs een geaccrediteerde instelling is en de medewerkers deskundig zijn in het vaststellen van de identiteit van personen. [3]
Verder stelt eiser dat hij wel degelijk meer dan marginale opvoedingstaken verricht voor het kind en het kind afhankelijk is van hem. Hij heeft diverse stukken overgelegd die in onderlinge samenhang tot deze conclusie leiden, te weten foto’s en diverse verklaringen.
Tot slot stelt eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Daargelaten de vragen of eiser zijn identiteit en nationaliteit en de familierechtelijke relatie met eiser heeft aangetoond, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet gebleken is dat eiser meer dan marginale opvoedingstaken verricht voor het kind. In dit kader is van belang dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op alle documenten die eiser heeft overgelegd, zoals foto’s en de verklaringen van zijn partner, het kind, de huisarts, de school en sportvereniging. Hoewel uit deze verklaringen blijkt dat er betrokkenheid is, zoals dat eiser oudergesprekken bijwoont en het kind brengt en ophaalt van school en voetbal, blijft het onduidelijk sinds wanneer hij betrokken is en met welke frequentie hij deze taken verricht. Ook heeft eiser niet aangetoond dat hij een financiële bijdrage levert aan het gezin en of hij andere opvoedingstaken verricht. Daar komt bij dat het kind een juridische vader heeft. Deze vader deelt het gezag met de moeder en heeft met de moeder een ouderschapsplan opgesteld. Daarin is afgesproken om jaarlijks te evalueren en waar nodig het plan aan te passen. Niet gebleken is dat het ouderschapsplan is gewijzigd of herzien dan wel dat de juridische vader niet langer het gezag heeft. Dit maakt dat verweerder aan de enkele verklaring van de juridische vader dat hij niet langer betrokken is bij de opvoeding van het kind, in redelijkheid niet de waarde toekent die eiser daaraan hecht. Uit deze verklaring blijkt namelijk niet dat de juridische verhouding niet langer bestaat. Tot slot hecht verweerder in redelijkheid waarde aan het feit dat niet gebleken is dat eiser met het kind samenwoont. Verweerder wijst erop dat eiser niet op hetzelfde adres als het kind staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Ook heeft eiser niet op een andere manier onderbouwd dat hij feitelijk met het kind samenwoont. Dat eiser twee poststukken op het adres van zijn kind heeft ontvangen, vindt verweerder in redelijkheid onvoldoende. Eiser stelt immers dat hij al enkele jaren met het kind samenwoont.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem had moeten horen in bezwaar. Van het horen in bezwaar mag verweerder slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan. Verweerder mocht dus afzien van horen.
Conclusies
6. De conclusie is dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale opvoedingstaken verricht voor het kind. Het beroep op het arrest Chavez-Vilchez kan daarom niet slagen. De overige voorwaarden behoeven daarom geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenrecht 2000.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233.