ECLI:NL:RBDHA:2021:8292
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd, maar wiens aanvraag niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit gebeurde op basis van het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 8 juli 2021 in Breda, waar de verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. J. Raaijmakers. Tijdens de zitting was ook een tolk, M.N. Haidari, telefonisch aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.P. Ufkes. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening in samenhang met een andere zaak (NL21.7623) behandeld.
In de uitspraak van vandaag, die ook betrekking heeft op de andere zaak, heeft de rechtbank het beroep van de verzoeker afgewezen. De voorzieningenrechter heeft om die reden het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.