6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft ontucht gepleegd met het slachtoffer die het syndroom van Down heeft.
De verdachte kende het slachtoffer van zijn werk als vrijwilliger bij een instantie waar mensen met een verstandelijke beperking naartoe gingen voor hun dagbesteding. Niet alleen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het feit dat het slachtoffer meer dan normaal kwetsbaar is, maar ook van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had.
De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en in het geheel geen rekening gehouden met de uiterst nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hij nog steeds psychische problemen heeft ten gevolge van het seksueel misbruik door de verdachte.
De verdachte heeft voorts iemand bedreigd met een mes en daarbij gezegd dat hij het slachtoffer ging doodmaken. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Tevens heeft de verdachte een politieagent bij zijn geslachtsdeel gegrepen. De verdachte heeft hiermee het maatschappelijk betamelijke overschreden en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Fivoor over de verdachte d.d. 29 december 2020 en een e-mailbericht d.d. 16 juli 2021 over de voortgang van het schorsingstoezicht.
Het recidiverisico wordt door de rapporteur ingeschat als laag. Het alcoholgebruik van de verdachte heeft een samenhang met de thans ten laste gelegde feiten en kan worden gezien als een delictgerelateerde factor. Er is sprake van langdurig gebruik van alcohol en cannabis. Ondanks het middelengebruik hebben zich niet eerder strafbare feiten voorgedaan.
Door de raadkamer van deze rechtbank is de verdachte onder bijzondere voorwaarden uit de voorlopige hechtenis geschorst. Hij heeft naast een meldplicht ook een drugs- en alcoholverbod opgelegd gekregen. De verdachte is tot dusverre in staat zich aan deze voorwaarden te houden. Aanvankelijk had de verdachte moeite met de onthouding van middelen, met name het feit dat hij geen softdrugs mocht gebruiken, want dit middel geeft hem rust. De rapporteur is van mening dat het alcoholgebruik van de verdachte meer op de voorgrond staat en een groter risico is op recidive dan het roken van cannabis. Er is sprake van een beperkt sociaal netwerk en beperkte familiecontacten. Daarnaast werd zijn dagbesteding vanwege de pandemie stopgezet.
De rapporteur heeft aanwijzingen dat er bij de verdachte sprake is van de aanwezigheid van psychische problematiek. Het is aannemelijk dat de verdachte getraumatiseerd is door opgedane ervaringen uit het verleden. Hulpverlening in deze is geïndiceerd.
De rapporteur is van mening dat ter voorkoming van recidive een meldplicht met een ambulante behandeling geïndiceerd is. Hierbij moet worden gedacht aan een behandeling bij De Waag gericht op zeden. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de psychische problematiek(en) die bij de verdachte aanwezig is/zijn.
De rapporteur is verder van mening dat het alcoholverbod voorlopig van kracht moet blijven, omdat dit de grootste risicofactor is op recidive. Het verbod op cannabisgebruik kan worden opgeheven, daar dit geen samenhang heeft met de hem ten laste gelegde feiten. Daarnaast adviseert de rapporteur de verdachte een contactverbod met de slachtoffers in de hem ten laste gelegde zaken op te leggen.
Bij een veroordeling adviseert de rapporteur aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
- Ambulante behandelverplichting
- Alcoholverbod
- Contactverbod met de slachtoffers
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Pro Justitia rapport d.d. 24 december 2020 en een addendum op het psychologisch onderzoek d.d. 16 maart 2021, beide opgemaakt door dr. L.E.E. Lighthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog.
De rapporteur heeft geconcludeerd dat er sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bij de verdachte in de vorm van matige stoornissen in het gebruik van de middelen alcohol en cannabis Daarnaast is er sprake van een posttraumatische stressstoornis.,
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes van de verdachte. Er was sprake van een alcoholintoxicatie, resulterend in een verminderde impulscontrole. Daarnaast was er bij de verdachte sprake van verminderd executief functioneren, wat van invloed is op het gedrag van de verdachte. De verdachte lijkt slechts beperkt in staat tot het evalueren van eigen gedrag en heeft niet door wat de invloed van zijn handelen is op anderen; sociaal onaangepast en ontremd gedrag. Verder lijkt er sprake te zijn geweest van toegenomen angst en wantrouwen, met name bij het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde. Angst en wantrouwen komen voort uit eerdere traumatische levensgebeurtenissen, mogelijk gerelateerd aan de posttraumatische stressstoornis.
De rapporteur adviseert de verdachte ten aanzien van het bij dagvaarding I en bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde adviseert de rapporteur het feit deels aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde wordt als matig ingeschat. Aan het gedrag ligt geen parafilie, dan wel persoonlijkheidsstoornis ten grondslag. Het lijkt vooral door eenzaamheid en middelenmisbruik (alcohol) gedreven te zijn, mede ten gevolge van de Coronapandemie. Daarnaast speelt eveneens de executieve problematiek een rol. Er is sprake van matig tot hoog risico op herhaling van het ontremd, onaangepast en agressief gedrag zoals dat naar voren komt in de feiten ten aanzien van dagvaarding II, gelet op de ernstige onderliggende psychiatrische stoornis in de vorm van een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast blijkt uit de analyse dat ten aanzien van al de ten laste gelegde feiten er sprake is van slechts zeer beperkt aanwezige beschermende factoren.
Geadviseerd wordt aan de verdachte ter beperking van de kans op herhaling van soortgelijke feiten in het kader van een voorwaardelijk strafdeel onder toezicht van de reclassering de verdachte ambulant te laten behandelen in een forensische instelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de psycholoog op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundige en neemt deze dan ook over.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, met name het bij dagvaarding I subsidiair bewezenverklaarde, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de verdachte voor het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel op te leggen, zoals door de raadsman verzocht.
De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de navolgende omstandigheden. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde. De verdachte heeft een blanco strafblad. Hij heeft spijt betuigd en berouw getoond. Hij heeft sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden, teneinde de kans op recidive te verkleinen. Het lijkt een uiterst verwerpelijk maar gelukkig eenmalig incident want het dossier bevat geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat een dergelijk seksueel delict in de toekomst weer zal kunnen gebeuren.
Alles tegen elkaar afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf weken passend en geboden waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel wordt een proeftijd van drie jaren gekoppeld met daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Dit om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive van strafbare feiten terug te dringen. Tevens zal – teneinde het slachtoffer van de ontucht rust te geven – een locatiegebod ten aanzien van zijn woonadres en het adres van [naam groep] worden opgelegd.
Om de ernst van de feiten te benadrukken wordt naast deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf van 200 uur opgelegd.
Een dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden is alleen mogelijk indien er
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hiervoor overwogene is aan deze eis niet voldaan, zodat de vordering daartoe van de officier van justitie zal worden afgewezen.
De voorlopige hechtenis
Het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsstraf is gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen zal daarom worden afgewezen.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.