ECLI:NL:RBDHA:2021:8291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
09/194050-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een persoon met het syndroom van Down en bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een persoon met het syndroom van Down en bedreiging met een mes. De verdachte, geboren in 1961, had de 28-jarige [slachtoffer 1] ontmoet in zijn rol als vrijwilliger bij een dagbestedingsinstantie voor mensen met een verstandelijke beperking. Op 8 juli 2020 heeft de verdachte ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 1], die niet in staat was om zijn wil te bepalen door zijn verstandelijke beperking. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 2] met een mes op 19 juli 2020, waarbij hij dreigende woorden uitsprak. Ook heeft hij een politieagent, [slachtoffer 3], bij zijn geslachtsdeel gegrepen tijdens zijn aanhouding. De rechtbank achtte de bedreiging en de feitelijke aanranding van de eerbaarheid wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad, spijt en berouw. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf weken op, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk was aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd een taakstraf van 200 uur opgelegd en een proeftijd van drie jaar met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 2.235,17 aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/194050-20 (dagvaarding I) en 09/187747-20 (dagvaarding II)
Datum uitspraak: 30 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 16 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. O.P. Kuit naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas, in elk geval in Nederland
met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte,
- zichzelf uitgekleed en/of
- met zijn, verdachtes, hand over het kruis van [slachtoffer 1] gewreven (terwijl die [slachtoffer 1] zijn kleren nog aan had) en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij zich moest uikleden en/of die [slachtoffer 1] geholpen met uitkleden en/of
(vervolgens) meerdere malen althans eenmaal
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gestopt en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] beetgepakt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gestopt (en daarbij tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij moest zuigen) en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of gestopt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas, in elk geval in Nederland
met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- zichzelf uitgekleed en/of met zijn, verdachtes, hand over het kruis van [slachtoffer 1] gewreven (terwijl die [slachtoffer 1] zijn kleren nog aan had) en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij zich moest uikleden en/of die [slachtoffer 1] geholpen met uitkleden en/of
(vervolgens) meerdere malen althans eenmaal
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gestopt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht en/of gestopt (en daarbij tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij moest zuigen) en/of
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of gestopt.
Ten aanzien van dagvaarding II
1
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga naar huis om een hakbijl te halen" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door hem (vervolgens) een mes te tonen en/of een mes op hem te richten en/of daarbij te zeggen "ik maak je af en/of ik maak je dood en/of (in de Engelse taal) I kill you en/of I kill all Moroccans", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 19 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het met zijn, verdachtes, hand onverhoeds (vast)grijpen en/of beetpakken van en/of knijpen in het geslachtsdeel en/of de ballen van [slachtoffer 3] (hoofdagent van politie eenheid Den Haag) genoemde [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten (vast)grijpen en/of beetpakken van en/of knijpen in zijn geslachtsdeel en/of ballen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij ontuchtige handelingen, die al dan niet mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam, heeft gepleegd met een persoon terwijl hij wist dat deze persoon aan het syndroom van Down leed en daardoor zijn wil daaromtrent niet volledig kon bepalen (dagvaarding I primair en subsidiair). Voorts wordt de verdachte verweten dat hij een persoon met een mes en woordelijk met de dood heeft bedreigd (dagvaarding II feit 1). Ten slotte wordt de verdachte verweten dat hij een agent bij zijn geslachtsdeel heeft gegrepen en daarin heeft geknepen (dagvaarding II feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat het bij dagvaarding I primair en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I primair en subsidiair en bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van dagvaarding I primair heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam.
Ten aanzien van dagvaarding I primair en subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet is gebleken dat het slachtoffer, ondanks zijn verstandelijke beperking, niet of onvolkomen in staat was om zijn wil ten aanzien van de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
Ten aanzien van dagvaarding II feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het opzet had, ook niet in de voorwaardelijke zin, op het plegen van de ontuchtige handelingen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van dagvaarding I [1]
De bewijsmiddelen
[getuige] heeft tijdens een informatief gesprek verklaard dat zij werkt op een woonlocatie voor verstandelijk beperkte mensen op het [naam locatie] te Moordrecht. Zij is co-begeleider van onder andere [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is een man van 28 jaar met het syndroom van Down en een IQ van 51. Hij heeft drie dagen per week dagbesteding bij de tuingroep [naam groep] . [slachtoffer 1] is een kwetsbaar persoon. Hij is te vergelijken met een kind/puber die nieuwsgierig is, maar heeft geen zicht op de gevolgen.
Op 8 juli 2020 kwam [slachtoffer 1] terug bij de woongroep. [slachtoffer 1] was boos, vertelde dat hij klaar was bij [naam groep] en dat hij de verdachte tegen kwam. Bij een snackbar wilde de verdachte aan [slachtoffer 1] biertjes geven. Daarna gingen zij naar het huis van de verdachte. De verdachte zette een seksfilm op en [slachtoffer 1] kreeg nog een biertje. In totaal had hij drie biertjes gedronken. Vervolgens deed de verdachte zijn broek uit. [slachtoffer 1] moest toen ook zijn broek uitdoen. Daarna ging de verdachte aan de penis van [slachtoffer 1] zuigen. Dat wilde [slachtoffer 1] niet en hij is weggegaan. [2]
Op 17 juli 2020 heeft [getuige] namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan. Tijdens deze aangifte heeft [getuige] met betrekking tot hetgeen zij van [slachtoffer 1] heeft gehoord overeenkomstig het informatief gesprek verklaard. [3]
Uit een rapport van Dagbesteding Activiteitencentrum [naam groep] blijkt dat [slachtoffer 1] het syndroom van Down heeft en dat hij ook de uiterlijke kenmerken behorend bij het syndroom van Down heeft. Zijn IQ is 51 en is vastgesteld door een klinisch psycholoog.
In het rapport staat voorts vermeld dat [slachtoffer 1] niet kan inschatten of iemand te vertrouwen is of niet. [slachtoffer 1] is emotioneel niet zo weerbaar en laat zich meeslepen in bepaalde situaties. Dit komt mede doordat hij de gevolgen niet inziet. [4]
Tijdens een studioverhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard de verdachte bij een patatzaak bier voor hem had gekocht. Daar had hij twee bier op en bij verdachte thuis nog een bier. In het huis van de verdachte lag hij op de bank. De verdachte zette een seksfilm op en ging op zijn knieën op de vloer. De verdachte zat aan de penis van [slachtoffer 1] . Daarna deed de verdachte zijn broek omlaag en ging met zijn vinger in de kont van [slachtoffer 1] . Vervolgens deed de verdachte zijn vinger in zijn eigen mond. Ook ging de verdachte [slachtoffer 1] zoenen op zijn lip. De verdachte deed ook de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond. [slachtoffer 1] moest de penis van de verdachte in zijn mond doen. Daarbij zei de verdachte tegen [slachtoffer 1] dat hij moest zuigen. [slachtoffer 1] wilde dat niet en duwde de verdachte weg. [5]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer 1] kende van [naam groep] , een dagverblijf voor mensen met een beperking. De verdachte werkte als vrijwilliger bij de tuingroep en [slachtoffer 1] zat in zijn groep. [slachtoffer 1] heeft volgens de verdachte het syndroom van Down. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op 8 juli 2020 [slachtoffer 1] tegenkwam bij een snackbar. Samen hebben zij daar een biertje gedronken en gepraat. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer 1] uitgenodigd om in zijn huis bier te komen drinken. [slachtoffer 1] is meegegaan. In zijn woning zaten zij op de bank een biertje te drinken. De verdachte heeft een homopornofilm opgezet. De verdachte denkt dat hij geil werd en op een gegeven moment zat hij met [slachtoffer 1] te vrijen. De verdachte heeft met zijn hand over het kruis van [slachtoffer 1] gewreven. [slachtoffer 1] had toen nog zijn broek aan. Zij gingen tongzoenen. [slachtoffer 1] deed op een gegeven moment zijn broek uit en de verdachte heeft de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond genomen. Toen de verdachte merkte dat [slachtoffer 1] aarzelde, is hij gestopt. [slachtoffer 1] heeft zijn biertje opgedronken en is toen weggegaan. [6]
Ter terechtzitting heeft de verdachte ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft getongzoend. Voor het overige heeft hij overeenkomstig zijn verklaring bij de politie verklaard.
Hij heeft voorts verklaard dat het initiatief tot de seksuele handeling van hem kwam. Hij was geil en hij vermoedt dat de remmingen bij hem weg waren door de alcohol. [7]
Beoordeling van de tenlastelegging
Hoewel de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] , wordt zijn verklaring dat de verdachte zijn vinger in de kont van [slachtoffer 1] heeft gestopt en dat de verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer 1] heeft gestopt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarom kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de verdachte van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende.
Vast staat dat de verdachte op 8 juli 2020 in zijn woning te Moordrecht ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] heeft gepleegd, bestaande uit het, toen [slachtoffer 1] nog zijn broek aan had, met zijn hand wrijven over het kruis van [slachtoffer 1] , het tongzoenen van [slachtoffer 1] en het stoppen van de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond. Hoewel de verdachte dit ter terechtzitting heeft ontkend, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan zijn verklaring bij de politie dat hij heeft getongzoend met [slachtoffer 1] .
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of [slachtoffer 1] leed aan een zodanige verstandelijke handicap dat hij daardoor niet of onvolkomen in staat was zijn wil omtrent de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De wetgever heeft niet absoluut willen verbieden dat volwassenen met een verstandelijke beperking seksuele contacten hebben. Indien immers de vraag of zij voldoende in staat zijn hun wil ten aanzien van de seksuele contacten te bepalen slechts op grond van hun intellectuele capaciteiten ontkennend zou moeten worden beantwoord, zou dit als consequentie hebben dat elk seksueel contact met personen met dergelijke beperkingen zou kunnen leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de seksuele partner. Daarmee zouden seksuele contacten met andere volwassenen – bijvoorbeeld met de eigen levenspartner - bijna onmogelijk wordt gemaakt. Dit zou inhouden dat hen elke vorm van seksuele zelfbeschikking zou worden ontzegd, hetgeen in strijd zou kunnen komen met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Anderzijds verdienen dergelijke kwetsbare personen strafrechtelijke bescherming tegen hen, die misbruik van hun kwetsbaarheid maken.
Bij de beoordeling van de vraag of een dergelijke persoon in staat is zijn wil omtrent seksuele handelingen te bepalen, hangt dit niet slechts af van zijn verstandelijke vermogens als zodanig, maar dienen de daarbij de overige omstandigheden van het geval mede in ogenschouw te worden genomen. Daarbij kan (bijvoorbeeld) betekenis toekomen aan de relatie tussen de betreffende persoon en de verdachte, de vraag of sprake is van ongelijke machtsverhoudingen of overrompelend gedrag van de verdachte en de mate van de verstandelijke beperking in samenhang met de vraag in hoeverre de verstandelijk beperkte persoon in staat is zijn wil te uiten (Gerechtshof Amsterdam, 26 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4945).
In het onderhavige geval overweegt de rechtbank als volgt.
Er was sprake van een groot leeftijdsverschil tussen de verdachte, destijds 59 jaar oud, en [slachtoffer 1] , destijds 28 jaar oud. De verdachte werkte als vrijwilliger bij de tuingroep van [naam groep] , een centrum voor dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking. Hij kende [slachtoffer 1] omdat deze in het kader van zijn dagbesteding drie keer per week bij de tuingroep kwam. De verdachte kan in zekere zin beschouwd worden als een soort begeleider van [slachtoffer 1] . De verdachte wist dat [slachtoffer 1] het syndroom van Down had en kwetsbaar was.
Uit een rapport van [naam groep] blijkt dat [slachtoffer 1] een IQ van 51 heeft. Voorts zijn zijn cognitieve vaardigheden beperkt. Hij kan niet inschatten of iemand te vertrouwen is en is emotioneel minder weerbaar. Hij laat zich meeslepen in bepaalde situaties en ziet de gevolgen niet in. Gelet op dit alles was van een gelijkwaardige verhouding tussen de verdachte en [slachtoffer 1] geen sprake.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] bier aangeboden en hem meegenomen naar huis. Hij heeft daar een seksfilm opgezet. Daardoor geil geworden heeft hij het initiatief genomen tot seksuele handelingen met [slachtoffer 1] . Alle handelingen – het tongzoenen, wrijven over het kruis van [slachtoffer 1] en de penis van [slachtoffer 1] in zijn mond nemen – gingen van hem uit. Dit moet voor [slachtoffer 1] heel overrompelend zijn geweest en daarmee was sprake van een situatie waarin [slachtoffer 1] , als gevolg van zijn beperking onvoldoende in staat was om direct te bepalen of hij wel of geen seksuele handelingen met de verdachte wilde of weerstand te bieden tegen de verdachte. En hoewel de verdachte wist dat [slachtoffer 1] verstandelijk beperkt en kwetsbaar was, heeft hij zich er niet van vergewist of [slachtoffer 1] ook seksueel contact met hem wilde hebben. Daar had hij in de gegeven omstandigheden uitdrukkelijk naar moeten vragen. De verdachte was echter geil en onder invloed van de alcohol waren zijn remmingen weg.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het bij dagvaarding I subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van dagvaarding II [8]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft het bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2021;
  • Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] , p. 4-7;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, p. 17-19.
Ten aanzien van feit 2
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij werkzaam is als hoofdagent bij de politie eenheid Den Haag in de surveillancedienst te Gouda. Op 19 juli 2020 omstreeks 20.15 uur kreeg hij samen met een collega de melding om te gaan naar een snackbar te Moordrecht naar aanleiding van een ruzie en een bedreiging met een mes. Bij de snackbar kregen zij een videopname van de verdachte te zien. Even later zagen [slachtoffer 3] en zijn collega op [adres 1] te Moordrecht een man voor het raam staan die voldeed aan het signalement. De man bevestigde dat hij zojuist ruzie had gehad in een snackbar. De man, te weten de verdachte, werd vervolgens aangehouden. De verdachte moest nog wat spullen uit zijn woning halen en [slachtoffer 3] en zijn collega zijn met de verdachte meegelopen de woning in. De collega van [slachtoffer 3] zag een mes in de keuken liggen en de verdachte verklaarde dat hij dit mes zojuist had gebruikt tijdens de bedreiging.
Naar aanleiding van de aanhouding en het aangetroffen mes, besloot [slachtoffer 3] de verdachte te onderwerpen aan een veiligheidsfouillering. [slachtoffer 3] had de verdachte op de gebruikelijke wijze gefouilleerd. Daarbij zei de verdachte: “Je gaat toch niet aan mijn ballen zitten?”. [slachtoffer 3] stond schuin tegenover de verdachte. Hij keek de verdachte in zijn gezicht aan. Direct na de fouillering sprak de verdachte [slachtoffer 3] aan met: “Je had het zo moeten doen bij je lies”. Gelijktijdig maakte de verdachte met één hand een graaiende beweging richting de kruis van [slachtoffer 3] en greep in één beweging met zijn hand naar de lies over zijn uniformbroek. De verdachte had de penis van [slachtoffer 3] op dat moment in één greep vast en kneep hier in. [slachtoffer 3] voelde dat de verdachte zijn geslachtsdeel vast had. [slachtoffer 3] drukte de arm van de verdachte vervolgens weg. [9]
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij door [slachtoffer 3] werd gefouilleerd, ging voordoen hoe hij vroeger in het leger mensen moest fouilleren. Daarbij is hij met zijn hand langs de ballen van [slachtoffer 3] gegaan. [10]
Beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer 3] en aan het proces-verbaal van bevindingen dat door [slachtoffer 3] en zijn collega is opgemaakt. De rechtbank acht op grond daarvan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onverhoeds het geslachtsdeel van [slachtoffer 3] heeft beetgepakt en erin heeft geknepen. De handelingen van de verdachte zijn – in samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien – in de gegeven omstandigheden, te weten een politieagent die door een aangehouden verdachte in zijn kruis wordt gegrepen, aan te merken als seksueel getinte handelingen die kunnen worden aangemerkt als strijdig met de sociaal-ethische norm. Door [slachtoffer 3] zijn de gedragingen van de verdachte ook als zodanig ervaren. Daarmee is het ontuchtige karakter van de gedragingen en het opzet op het plegen van die handelingen door de verdachte gegeven.
Het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I
hij op 8 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer 1] onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- met zijn, verdachtes, hand over het kruis van [slachtoffer 1] gewreven terwijl die [slachtoffer 1] zijn kleren nog aan had en
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en
- de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond gebracht en gestopt.
Ten aanzien van dagvaarding II
1
hij op 19 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes op hem te richten en daarbij te zeggen in de Engelse taal: “I kill all Moroccans”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 19 juli 2020 te Moordrecht, gemeente Zuidplas, door een andere feitelijkheid, te weten het met zijn, verdachtes, hand onverhoeds beetpakken van en knijpen in het geslachtsdeel van [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie eenheid Den Haag, genoemde [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten beetpakken van zijn geslachtsdeel.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, een alcoholverbod en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren. Ook heeft hij de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden om te zetten naar een taakstraf.
Voorts heeft de raadsman ten aanzien van dagvaarding II feit 2 verzocht aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Hij heeft tevens verzocht de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing af te wijzen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft ontucht gepleegd met het slachtoffer die het syndroom van Down heeft.
De verdachte kende het slachtoffer van zijn werk als vrijwilliger bij een instantie waar mensen met een verstandelijke beperking naartoe gingen voor hun dagbesteding. Niet alleen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het feit dat het slachtoffer meer dan normaal kwetsbaar is, maar ook van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had.
De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en in het geheel geen rekening gehouden met de uiterst nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hij nog steeds psychische problemen heeft ten gevolge van het seksueel misbruik door de verdachte.
De verdachte heeft voorts iemand bedreigd met een mes en daarbij gezegd dat hij het slachtoffer ging doodmaken. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Tevens heeft de verdachte een politieagent bij zijn geslachtsdeel gegrepen. De verdachte heeft hiermee het maatschappelijk betamelijke overschreden en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Fivoor over de verdachte d.d. 29 december 2020 en een e-mailbericht d.d. 16 juli 2021 over de voortgang van het schorsingstoezicht.
Het recidiverisico wordt door de rapporteur ingeschat als laag. Het alcoholgebruik van de verdachte heeft een samenhang met de thans ten laste gelegde feiten en kan worden gezien als een delictgerelateerde factor. Er is sprake van langdurig gebruik van alcohol en cannabis. Ondanks het middelengebruik hebben zich niet eerder strafbare feiten voorgedaan.
Door de raadkamer van deze rechtbank is de verdachte onder bijzondere voorwaarden uit de voorlopige hechtenis geschorst. Hij heeft naast een meldplicht ook een drugs- en alcoholverbod opgelegd gekregen. De verdachte is tot dusverre in staat zich aan deze voorwaarden te houden. Aanvankelijk had de verdachte moeite met de onthouding van middelen, met name het feit dat hij geen softdrugs mocht gebruiken, want dit middel geeft hem rust. De rapporteur is van mening dat het alcoholgebruik van de verdachte meer op de voorgrond staat en een groter risico is op recidive dan het roken van cannabis. Er is sprake van een beperkt sociaal netwerk en beperkte familiecontacten. Daarnaast werd zijn dagbesteding vanwege de pandemie stopgezet.
De rapporteur heeft aanwijzingen dat er bij de verdachte sprake is van de aanwezigheid van psychische problematiek. Het is aannemelijk dat de verdachte getraumatiseerd is door opgedane ervaringen uit het verleden. Hulpverlening in deze is geïndiceerd.
De rapporteur is van mening dat ter voorkoming van recidive een meldplicht met een ambulante behandeling geïndiceerd is. Hierbij moet worden gedacht aan een behandeling bij De Waag gericht op zeden. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de psychische problematiek(en) die bij de verdachte aanwezig is/zijn.
De rapporteur is verder van mening dat het alcoholverbod voorlopig van kracht moet blijven, omdat dit de grootste risicofactor is op recidive. Het verbod op cannabisgebruik kan worden opgeheven, daar dit geen samenhang heeft met de hem ten laste gelegde feiten. Daarnaast adviseert de rapporteur de verdachte een contactverbod met de slachtoffers in de hem ten laste gelegde zaken op te leggen.
Bij een veroordeling adviseert de rapporteur aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering
  • Ambulante behandelverplichting
  • Alcoholverbod
  • Contactverbod met de slachtoffers
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Pro Justitia rapport d.d. 24 december 2020 en een addendum op het psychologisch onderzoek d.d. 16 maart 2021, beide opgemaakt door dr. L.E.E. Lighthart, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog.
De rapporteur heeft geconcludeerd dat er sprake is van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bij de verdachte in de vorm van matige stoornissen in het gebruik van de middelen alcohol en cannabis Daarnaast is er sprake van een posttraumatische stressstoornis.,
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes van de verdachte. Er was sprake van een alcoholintoxicatie, resulterend in een verminderde impulscontrole. Daarnaast was er bij de verdachte sprake van verminderd executief functioneren, wat van invloed is op het gedrag van de verdachte. De verdachte lijkt slechts beperkt in staat tot het evalueren van eigen gedrag en heeft niet door wat de invloed van zijn handelen is op anderen; sociaal onaangepast en ontremd gedrag. Verder lijkt er sprake te zijn geweest van toegenomen angst en wantrouwen, met name bij het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde. Angst en wantrouwen komen voort uit eerdere traumatische levensgebeurtenissen, mogelijk gerelateerd aan de posttraumatische stressstoornis.
De rapporteur adviseert de verdachte ten aanzien van het bij dagvaarding I en bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde adviseert de rapporteur het feit deels aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde wordt als matig ingeschat. Aan het gedrag ligt geen parafilie, dan wel persoonlijkheidsstoornis ten grondslag. Het lijkt vooral door eenzaamheid en middelenmisbruik (alcohol) gedreven te zijn, mede ten gevolge van de Coronapandemie. Daarnaast speelt eveneens de executieve problematiek een rol. Er is sprake van matig tot hoog risico op herhaling van het ontremd, onaangepast en agressief gedrag zoals dat naar voren komt in de feiten ten aanzien van dagvaarding II, gelet op de ernstige onderliggende psychiatrische stoornis in de vorm van een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast blijkt uit de analyse dat ten aanzien van al de ten laste gelegde feiten er sprake is van slechts zeer beperkt aanwezige beschermende factoren.
Geadviseerd wordt aan de verdachte ter beperking van de kans op herhaling van soortgelijke feiten in het kader van een voorwaardelijk strafdeel onder toezicht van de reclassering de verdachte ambulant te laten behandelen in een forensische instelling.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de psycholoog op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusies van de gedragsdeskundige en neemt deze dan ook over.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, met name het bij dagvaarding I subsidiair bewezenverklaarde, in beginsel niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de verdachte voor het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel op te leggen, zoals door de raadsman verzocht.
De rechtbank heeft echter rekening gehouden met de navolgende omstandigheden. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde. De verdachte heeft een blanco strafblad. Hij heeft spijt betuigd en berouw getoond. Hij heeft sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden, teneinde de kans op recidive te verkleinen. Het lijkt een uiterst verwerpelijk maar gelukkig eenmalig incident want het dossier bevat geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat een dergelijk seksueel delict in de toekomst weer zal kunnen gebeuren.
Alles tegen elkaar afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf weken passend en geboden waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel wordt een proeftijd van drie jaren gekoppeld met daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Dit om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive van strafbare feiten terug te dringen. Tevens zal – teneinde het slachtoffer van de ontucht rust te geven – een locatiegebod ten aanzien van zijn woonadres en het adres van [naam groep] worden opgelegd.
Om de ernst van de feiten te benadrukken wordt naast deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf van 200 uur opgelegd.
Een dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden is alleen mogelijk indien er
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het hiervoor overwogene is aan deze eis niet voldaan, zodat de vordering daartoe van de officier van justitie zal worden afgewezen.
De voorlopige hechtenis
Het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsstraf is gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De vordering van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen zal daarom worden afgewezen.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 3.735,17, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 735,17 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.255,17, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade is door of namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I subsidiair bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.235,17, bestaande uit € 735,17 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I subsidiair strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.235,17, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 246, 247 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I subsidiair en bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I subsidiair
met iemand van wie hij weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen
ten aanzien van dagvaarding II feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van dagvaarding II feit 2
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (TIEN) WEKEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zich niet zal bevinden op het [adres 2] te Moordrecht alsmede het [adres 3] te Moordrecht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Fivoor, Boelenkade 1, 2806 AS te Gouda op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/deskundige aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.235,17 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.235,17, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 32 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. J.M. Hamaker, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng en mr. D.G. Lammerts van Bueren, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2021.
Mr. Renckens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020200770, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 140).
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 43-46.
3.Proces-verbaal aangifte [getuige] , p. 49-50.
4.Een geschrift, te weten een rapport, p. 67, 69, 72
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 89-91.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 99-103.
7.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2021.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020214535, van de politie eenheid Amsterdam, district Amsterdam-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 51).
9.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] , p. 8-9, en proces-verbaal van bevindingen, blz. 17-19.
10.Eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 16 juli 2021.