ECLI:NL:RBDHA:2021:8280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/09/613158 /KG ZA 21-539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijzing aangifte naar ander parket wegens vermeende belangenverstrengeling

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.B. Dubach, dat haar aangifte tegen haar ex-verloofde naar een ander arrondissementsparket wordt verwezen. Eiseres stelt dat er een schijn van belangenverstrengeling bestaat, omdat de aangiftes van haar en haar ex-verloofde met elkaar verweven zijn en door dezelfde rechercheofficier worden behandeld. De Staat, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen feiten zijn die de schijn van onpartijdigheid onderbouwen.

De voorzieningenrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) beleidsvrijheid geniet in de wijze waarop het opsporing en bewijsvergaring vormgeeft. De rechter concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat het OM niet in redelijkheid tot de huidige taakverdeling is gekomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de aangifte van eiseres aan een andere zaaksofficier is toebedeeld dan de aangiftes van de andere betrokkenen, wat een waarborg biedt voor een onafhankelijke beoordeling.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.683,--. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juli 2021 door mr. H.J. Vetter.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C-09-613158 KG ZA 21-539
Vonnis in kort geding van 30 juli 2021
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ( [land] ),
eiseres,
advocaat mr. D.B. Dubach te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag,
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseres’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van eiseres van 18 juni 2021 met 6 producties;
- de akte houdende overlegging productie van eiseres van 1 juli 2021;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord;
- de op 21 juli 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 15 december 2020 heeft eiseres bij het Openbaar Ministerie te Amsterdam aangifte gedaan het tegen haar ex-verloofde, de heer [naam] , wegens (zware) mishandeling en poging tot doodslag (‘aangifte eiseres’).
2.2.
[naam] heeft op 23 november 2020 aangifte gedaan tegen de juridisch adviseurs van eiseres, de heer [adviseur 1] en de heer [adviseur 2] , wegens poging tot afdreiging (‘aangifte [naam] ’).
2.3.
[adviseur 1] en [adviseur 2] hebben hierop op 30 november 2020 aangifte gedaan tegen [naam] en de heer [naam] wegens het doen van een valse aangifte (‘aangifte [adviseur 1] en [adviseur 2] ’).
2.4.
De rechercheofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam draagt de eindverantwoordelijkheid over de aangiftes eiseres, [naam] en [adviseur 1] en [adviseur 2] . De rechercheofficier heeft de aangiftes [naam] en [adviseur 1] en [adviseur 2] aan een zaaksofficier toebedeeld en de aangifte eiseres aan een andere zaaksofficier.
2.5.
Op 19 mei 2021 heeft een brigadier van de Eenheid Amsterdam, District Amsterdam-Zuid in het kader van het feitenonderzoek twee directe familieleden van eiseres benaderd. De contactgegevens van die directe familieleden staan niet in de aangifte eiseres. Naar aanleiding hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, waaruit blijkt dat de brigadier kennis heeft genomen van de inhoud van de drie aangiftes.
2.6.
Op 21 mei 2021 heeft [adviseur 1] namens eiseres het OM per exploot gesommeerd de aangifte eiseres naar een ander arrondissementsparket te verwijzen om zoveel mogelijk de schijn van benadeling of bevoordeling te vermijden.
2.7.
Het OM heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te gebieden om de aangifte eiseres naar een ander arrondissementsparket door te verwijzen, bij voorkeur buiten de Randstad, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Door de combinatie van de inhoudelijke verwevenheid van de drie aangiftes en de rol van de rechercheofficier als eindverantwoordelijke voor de drie aangiftes, is de schijn van belangenverstrengeling en het ontbreken van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en objectiviteit, gewekt. Deze schijn heeft zich geopenbaard doordat een brigadier de aangifte eiseres enerzijds en de aangiftes [naam] en [adviseur 1] en [adviseur 2] anderzijds met elkaar in verband heeft gebracht.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gezien de plaats en de taak van het OM in het Nederlandse rechtsbestel en het vervolgingsmonopolie van het OM, het OM beleidsvrijheid geniet. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de wijze waarop het OM opsporing en bewijsvergaring vorm geeft. Afwegingen die het OM daarbij maakt zullen dan ook in beginsel moeten worden gerespecteerd. Voor de voorzieningenrechter bestaat hoogstens aanleiding tot ingrijpen (door het geven van een gebod of verbod) indien keuzes die het OM maakt in redelijkheid niet te begrijpen zijn.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval niet geconcludeerd kan worden dat het OM niet in redelijkheid tot de door eiseres bestreden aanpak en taakverdeling c.q. zaakstoedeling heeft kunnen komen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die het vermoeden doen ontstaan dat van onpartijdigheid, onafhankelijkheid en objectiviteit geen sprake is, terwijl ook de schijn van het ontbreken daarvan niet is gerezen. Er zijn geen aanknopingspunten voor de gedachte dat zich enige vorm van belangenverstrengeling voordoet.
4.3.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aangiftes [naam] en [adviseur 1] en [adviseur 2] enerzijds en de aangifte eiseres anderzijds bij het onderzoek in die mate met elkaar verweven worden, dat een beoordeling in de aangiftes [naam] en [adviseur 1] en [adviseur 2] leidt tot een gekleurde beoordeling van de aangifte eiseres. Dat standpunt kan niet worden gevolgd. Omdat dezelfde partijen bij de verschillende aangiftes zijn betrokken en het achterliggende feitencomplex deels is verweven, zal het feitenonderzoek logischerwijs ook deels overlapping vertonen. Dat betekent nog niet dat de (juridische) beoordeling van de aangiftes onlosmakelijk met elkaar is verbonden. Integendeel, de Staat heeft met de aanstelling van twee zaaksofficieren een extra waarborg ingebouwd voor een (zaaks-)onafhankelijke beoordeling: zoals eerder opgemerkt is de aangifte eiseres ondergebracht bij een andere zaaksofficier dan bij de zaaksofficier die de aangiftes [naam] en [adviseur 1] en [adviseur 2] behandelt. De rol van de rechercheofficier als eindverantwoordelijke voor de drie aangiftes maakt dit oordeel niet anders. De rechercheofficier heeft – zoals de Staat onweersproken heeft gesteld – slechts een coördinerende rol. Dat de rechercheofficier in die rol invloed uitoefent op de zaaksofficieren die de bedoelde onafhankelijkheid zou kunnen aantasten, is niet onderbouwd door eiseres en ligt ook niet voor de hand.
4.4.
Dat in het kader van het feitenonderzoek naar aanleiding van de aangiftes, één brigadier eiseres via haar familieleden probeerde te bereiken, maakt het oordeel ook niet anders. Het is niet aan eiseres om te bepalen hoe het opsporingsonderzoek wordt ingericht en wie in dat kader worden benaderd. Eerdere pogingen van de recherche om eiseres of haar juridisch adviseur te bereiken, zijn kennelijk – al dan niet door een misverstand – gestrand. Het lag dan ook voor de hand dat de recherche via andere wegen alsnog heeft geprobeerd dat contact tot stand te brengen en deze gang van zaken geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de betrokken onderzoekers.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van eiseres zullen worden afgewezen. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van eiseres af;
5.2.
veroordeelt eiseres om de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.
GP/HvD