ECLI:NL:RBDHA:2021:8280
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verwijzing aangifte naar ander parket wegens vermeende belangenverstrengeling
In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.B. Dubach, dat haar aangifte tegen haar ex-verloofde naar een ander arrondissementsparket wordt verwezen. Eiseres stelt dat er een schijn van belangenverstrengeling bestaat, omdat de aangiftes van haar en haar ex-verloofde met elkaar verweven zijn en door dezelfde rechercheofficier worden behandeld. De Staat, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen feiten zijn die de schijn van onpartijdigheid onderbouwen.
De voorzieningenrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) beleidsvrijheid geniet in de wijze waarop het opsporing en bewijsvergaring vormgeeft. De rechter concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat het OM niet in redelijkheid tot de huidige taakverdeling is gekomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de aangifte van eiseres aan een andere zaaksofficier is toebedeeld dan de aangiftes van de andere betrokkenen, wat een waarborg biedt voor een onafhankelijke beoordeling.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.683,--. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juli 2021 door mr. H.J. Vetter.