ECLI:NL:RBDHA:2021:8279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
C/09/613156 KG ZA 21/538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onafhankelijk onderzoek naar aangifte tegen belastingambtenaren

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit meerdere vennootschappen en een particulier, dat de Staat wordt geboden om het feiten- en opsporingsonderzoek naar hun aangifte van knevelarij tegen belastingambtenaren door een derde partij te laten verrichten. De eisers zijn van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) de sepotbeslissing niet onafhankelijk en onpartijdig heeft genomen, omdat het onderzoek is uitgevoerd door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), die onderdeel uitmaakt van de Belastingdienst. De eisers stellen dat hierdoor de schijn van partijdigheid is gewekt en dat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, omdat zij zich met hun bezwaar over de sepotbeslissing kunnen wenden tot het gerechtshof op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeert dat er voldoende waarborgen zijn voor een rechtsgang via het gerechtshof, waardoor een gang naar de burgerlijke rechter niet aan de orde is. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C-09-613156 -KG ZA 21-538
Vonnis in kort geding van 30 juli 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V. ,

2.
[eiser 2] B.V.,
3.
[eiser 3] B.V.,
4.
[eiser 4],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],
allen kantoorhoudende of wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.B. Dubach te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eisers’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De belangrijkste feiten

2.1.
Op 26 januari 2021 hebben eisers aangifte gedaan van knevelarij tegen drie belastingambtenaren (hierna: de aangifte). De Hoofdofficier van Justitie van het Openbaar Ministerie (OM) Rotterdam heeft de aangifte doorgestuurd naar het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket heeft het feiten- en opsporingsonderzoek uitbesteed aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD).
2.2.
Bij brief van 30 april 2021 heeft het Functioneel Parket aan de gemachtigde van eisers bericht dat geen aanleiding wordt gezien om een strafrechtelijk onderzoek in stellen (hierna: de sepotbeslissing).

3.Het geschil

3.1.
Eisers vinden dat het OM de sepotbeslissing niet onafhankelijk en onpartijdig heeft genomen. Het Functioneel Parket, onderdeel van het OM, heeft de sepotbeslissing gebaseerd op onderzoek van de FIOD. De FIOD is onderdeel van de Belastingdienst, terwijl de ambtenaren tegen wie eisers aangifte hebben gedaan bij de Belastingdienst werken. De FIOD heeft bij het onderzoek samengewerkt met directe collega’s van de ambtenaren. Op zijn minst is daarmee de schijn van partijdigheid en de schijn van het ontbreken van onafhankelijkheid gegeven en zijn fundamentele rechtsbeginselen geschonden, aldus eisers. De Hoofdofficier van Justitie is hierop gewezen door eisers, maar hij heeft dat genegeerd.
3.2.
Eisers vorderen daarom de Staat te gebieden om het feiten- en opsporingsonderzoek naar de aangifte door een derde partij te laten verrichten, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

opmerking vooraf
4.1.
Eisers presenteren zich als slachtoffers van de zogenoemde toeslagenaffaire, maar dat is onterecht. Eisers zijn geen ouders van wie ten onrechte kinderopvangtoeslag is teruggevorderd. Eisers hebben een geschil met de Belastingdienst over de fiscale verwerking van verbouwings- en onderhoudskosten ten behoeve van kinderdagverblijven die door (twee vennootschappen van) eisers worden geëxploiteerd. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de aangiften vennootschapsbelasting onjuist zijn ingediend en heeft navorderingsaanslagen, inclusief vergrijpboetes, aan eisers opgelegd. Eisers hebben bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslagen. De bezwaarschriften zijn nog in behandeling.
ontvankelijkheid eisers
4.2.
In deze zaak stellen eisers de vraag aan de orde of het onderzoek naar hun aangifte tegen ambtenaren van de Belastingdienst onafhankelijk en onpartijdig is geweest. De Staat heeft allereerst aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering. Dat verweer slaagt. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de sepotbeslissing niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. Op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering kunnen zij zich met dat bezwaar wenden tot het in dat artikel aangewezen gerechtshof. De beoordeling van het gerechtshof hoeft zich niet te beperken tot de inhoud van de sepotbeslissing – zoals eisers menen – maar het gerechtshof zal ook klachten over het aan de sepotbeslissing voorafgaande onderzoek kunnen beoordelen, terwijl het hof de bevoegdheid heeft opdracht te geven om nader onderzoek te doen. Daarmee bestaat voor eisers een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang waarmee zij hetzelfde kunnen bereiken als zij in dit kort geding beogen. Dat sluit een gang naar de burgerlijke rechter uit.
4.4.
Niet is gebleken dat de artikel 12-procedure onvoldoende recht kan doen aan de door eisers gestelde spoedeisendheid. Eisers stellen zich op het standpunt dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de schending van fundamentele rechtsbeginselen in het onderzoek naar de aangifte, maar eventuele gebreken in het onderzoek zijn niet onomkeerbaar en kunnen via de artikel 12-procedure worden hersteld. Niet valt in te zien dat het entameren van een artikel 12-procedure een onnodige belasting is van de rechterlijke macht, zoals eisers stellen. Die procedure is juist exclusief aangewezen voor deze gevallen.
4.5.
Eisers zullen dus niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Dat betekent dat hun vordering niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. Zij zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vordering;
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 667,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.
hvd