ECLI:NL:RBDHA:2021:8228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
C/09/614535 / JE RK 21-1606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 20 juli 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. Het verzoekschrift, ingediend op 6 juli 2021, was gericht op het onder toezicht stellen van de minderjarige voor drie maanden en het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming had het verzoek ingediend, omdat de opvoedvader van de minderjarige na zeven jaar zorg had aangegeven de zorg niet langer te kunnen dragen. De situatie was onhoudbaar en de moeder was onvoldoende beschikbaar voor de minderjarige door de ziekte van haar partner. De kinderrechter heeft de minderjarige op 20 juli 2021 in raadkamer gehoord, evenals de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige niet voldoende urgent waren om de verzochte maatregelen te rechtvaardigen. De kinderrechter oordeelde dat de opvoedingssituatie bij de moeder niet zo problematisch was dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk waren. De minderjarige voelde zich veilig bij de moeder en er was al een preventief jeugdbeschermer betrokken. De kinderrechter wees het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing af, met de hoop dat de moeder contact zou onderhouden met het logeerhuis en hulpverleningsinstanties zou inschakelen indien nodig. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/614535 / JE RK 21-1606
Datum uitspraak: 20 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing voorlopige ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 6 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats]
De kinderrechter merkt als informant aan:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 6 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is het spoedverzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze terechtzitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen d.d. 6 juli 2021.
Op 20 juli 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
[minderjarige] is op 20 juli 2021 door de kinderrechter in raadkamer gehoord.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door [de man]
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden, met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en alsmede tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad heeft het verzoek, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, als volgt gemotiveerd. De opvoedvader van [minderjarige] heeft, na zeven jaar zorg voor haar te hebben gedragen, aangegeven de zorg en opvoeding voor [minderjarige] niet meer te kunnen dragen. De situatie van [minderjarige] bij de opvoedvader is onhoudbaar. De opvoedvader heeft [minderjarige] op de stoep bij de moeder gezet. Dit maakt dat de relatie tussen [minderjarige] en de opvoedvader ernstig verstoord is geraakt. Daarbij is de moeder onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] omdat haar tijd in beslag wordt genomen door haar partner die lijdt aan een ernstige ziekte. De moeder is handelingsverlegen gebleken in haar opvoedvaardigheden richting [minderjarige] . [minderjarige] heeft meer nodig dan een gemiddeld kind. Een stabiele en rustige woonomgeving kan de komende drie maanden geboden worden vanuit het logeerhuis, waar [minderjarige] reeds bekend is. Vanuit het logeerhuis kan gekeken worden wat [minderjarige] nodig heeft in de opvoedingssituatie bij de moeder. Er is bij [minderjarige] sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel en zij heeft moeite met het accepteren van gezag. Daarbij is [minderjarige] gediagnosticeerd met ADHD en (een mutatie van) het Bardet-Biedl syndroom, hetgeen onder andere overgewicht tot gevolg heeft. Een jeugdbeschermer dient betrokken te raken bij [minderjarige] om zicht te krijgen op haar opvoedsituatie en ter ondersteuning van de moeder bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
De gecertificeerde instelling schaart zich achter het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat de samenwerking met de moeder moeizaam verloopt omdat zij lastig contact met haar kunnen krijgen.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte en daartoe het volgende naar voren gebracht. De moeder is bereikbaar voor de hulpverleningsinstanties. De hulpverleningsinstanties hebben echter geen contact met de moeder opgenomen, ondanks dat de moeder meerdere malen haar emailadres heeft doorgegeven. De moeder heeft contact met het kinderziekenhuis om de genetische obesitas van [minderjarige] onder controle te houden. Zij wil niets liever dan dat [minderjarige] bij haar blijft wonen en zij heeft ook meer dan voldoende tijd voor haar. De moeder is bezig om ervoor te zorgen dat [minderjarige] na de zomervakantie bij de moeder op een middelbare school in de regio kan starten. De ziekte van de partner van de moeder is geen reden om [minderjarige] uit huis te plaatsen.

Beoordeling

Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het niet dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige] hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld.
Voorts is de kinderrechter, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter als volgt. Het is evident dat [minderjarige] in haar opvoedingssituatie veel heeft meegemaakt. De zorgen die daaruit voortvloeien rechtvaardigen de huidige verzochte maatregelen echter niet. Deze maatregelen zijn vergaand en grijpen in op het recht op familieleven, zoals bepaald in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] laten weten dat zij zich veilig voelt bij de moeder. Het verbaast de kinderrechter dat de hulpverleningsinstanties niet de moeite hebben genomen om bij de moeder thuis langs te gaan, alvorens zij dit verzoek bij de rechtbank hebben ingediend. Er is derhalve niet bekeken hoe de opvoedingsomgeving van [minderjarige] er bij de moeder uitziet. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder wordt gesteund door haar netwerk. Indien er iets met de partner van de moeder, die ongeneeslijk ziek is, gebeurt kan het betrokken netwerk als vangnet voor [minderjarige] dienen. Ook heeft de moeder momenteel geen baan, waardoor zij beschikbaar is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er is reeds een preventief jeugdbeschermer betrokken bij de moeder in het kader van het onderzoek van de Raad met betrekking tot de vraag of een ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de andere kinderen van de moeder (die bij de opvoedvader verblijven) noodzakelijk is. Op deze wijze is er reeds zicht op de opvoedingssituatie van [minderjarige] . Tot slot spreekt de kinderrechter de hoop uit dat de moeder – op eigen initiatief – het contact onderhoudt met het logeerhuis waar [minderjarige] eerder heeft verbleven en bij de hulpverleningsinstanties aan de bel trekt indien de situatie daartoe noopt. Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing afwijst.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 juli 2021.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing, voor zover deze betrekking heeft op de voorlopige ondertoezichtstelling, geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.