In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die vreesde voor gedwongen rekrutering door het Libyan National Army (LNA) en problemen met de veiligheidsdienst bij terugkeer naar Libië, heeft zijn asielaanvraag ingediend op 19 april 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat is geweest om zijn vrees aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de vrees van de eiser voor gedwongen rekrutering niet geloofwaardig is, en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij enkel vanwege zijn medische toestand Libië heeft verlaten.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de situatie in Libië en de risico's van gedwongen rekrutering, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser overgelegde informatie voornamelijk betrekking had op minderjarigen en niet op de situatie van de eiser zelf. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser zijn uitreis uit Libië legaal heeft gedaan en dat er geen bewijs is dat de Libische autoriteiten zijn uitreis als illegaal beschouwen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.