In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Heida, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 9 april 2021 was genomen, weigerde de aanvraag in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 22 april 2021 in Breda, waar de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, verwijzend naar de uitspraak in de bodemzaak met zaaknummer NL21.5466, die op dezelfde dag is gedaan.
De voorzieningenrechter heeft echter wel de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 748,-. Dit bedrag is gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.