ECLI:NL:RBDHA:2021:8204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
NL20.2994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en psychische klachten van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit was gebaseerd op eerdere asielverzoeken van de eiser in Duitsland, waar hij op 14 januari 2020 was teruggenomen op verzoek van de Duitse autoriteiten.

De eiser voerde aan dat de verweerder ten onrechte geen toepassing had gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, en dat hij in Duitsland was bedreigd en racistisch was bejegend. Hij stelde dat zijn psychische klachten, die voortkwamen uit zijn ervaringen in Duitsland, een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand met zich meebrachten. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet had aangetoond dat Duitsland niet in staat zou zijn om hem adequate bescherming te bieden en dat hij zijn psychische klachten niet voldoende had onderbouwd met medische documenten.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland en dat de stellingen van de eiser niet voldoende waren om de verantwoordelijkheid van Duitsland te betwisten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2994
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting met impliciete toestemming van partijen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 14 november 2019 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2.
Verweerder heeft eisers aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk wordt geacht. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft Duitsland daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. [2] Duitsland heeft hiermee ingestemd op 14 januari 2020.
3. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hij stelt dat hij in Duitsland enige tijd in het bezit is gesteld van een 'Duldung', maar dat hem in 2019 – zonder nadere informatie – werd medegedeeld dat hij het land moest verlaten. Volgens eiser is deze handelwijze in strijd met artikel 15 van de Procedurerichtlijn [3] . Hij voert verder aan dat hij kampt met toenemende psychische klachten, die deels zijn gerelateerd aan traumatiserende ervaringen in Duitsland, zijn onzekere verblijfspositie en bezorgdheid over achtergebleven gezinsleden. Eiser stelt verder dat hij in Duitsland gedurende langere tijd is bedreigd en racistisch bejegend. Onder deze omstandigheden kan volgens hem niet worden uitgesloten dat bij overdracht aan Duitsland sprake is van een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, als bedoeld in het arrest van het HvJ [4] van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In het algemeen mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daar niet in geslaagd. Eisers stelling dat Duitsland heeft gehandeld in strijd met artikel 15 van de Procedurerichtlijn slaagt niet, reeds nu deze niet nader is onderbouwd. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte informatie is onthouden of zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Eiser heeft ook overigens geen documenten overgelegd die aanleiding geven voor het oordeel dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
5. Eiser heeft zijn gestelde psychische klachten niet met (recent gedateerde) medische documenten onderbouwd. Dit betekent dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om hem medische zorg te bieden, of dat overdracht aan Duitsland een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zoals bedoeld in het arrest in de zaak C.K. tegen Slovenië.
6. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eisers gestelde traumatische ervaringen in Duitsland ook geen aanleiding geven om te concluderen dat overdracht aan Duitsland zou getuigen van onevenredige hardheid. Eiser heeft de genoemde ervaringen niet onderbouwd, en niet valt in te zien waarom hij bij eventuele problemen geen bescherming kan verkrijgen bij de Duitse autoriteiten. Verweerder heeft hierin daarom geen aanleiding hoeven zien om eisers asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Richtlijn (EU) nr. 2013/32.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.ECLI:EU:C:2017:127.