ECLI:NL:RBDHA:2021:8153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van functionele darmklachten en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. de Kaste, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze werd per 10 augustus 2019 geweigerd op basis van functionele darmklachten. Eiseres was eerder werkzaam als serveerster en had zich op 12 augustus 2017 ziek gemeld. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidskundig onderzoek, concludeerde de verweerder dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar maatmanloon te verdienen.

Eiseres ging in beroep tegen de beslissing van verweerder, waarbij zij aanvoerde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege haar chronische buikklachten, die vereisten dat zij regelmatig toegang tot een toilet moest hebben. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De rechtbank concludeerde dat eiseres op 10 augustus 2019 in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de weigering van de WIA-uitkering op goede gronden was gebaseerd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen (Wet Wia) per 10 augustus 2019 geweigerd.
Bij besluit van 14 februari 220 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 29 juni 2021 behandeld op een Skypezitting. Eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder hebben aan deze digitale zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was tot 12 augustus 2017 werkzaam als medewerker bediening (serveerster) voor gemiddeld 37,93 uur per week bij [B.V.] B.V. te Den Haag. Op 12 augustus 2017 heeft eiseres zich ziek gemeld in verband met buikklachten. Aan eiseres is in verband met haar ziekmelding een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling werd geconcludeerd dat eiseres niet meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen en is het recht van eiseres op een ZW-uitkering voortgezet. Op 22 april 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
2. In verband met de WIA-aanvraag is eiseres op 14 juni 2019 medisch onderzocht door een verzekeringsarts. Daarnaast is een arbeidskundig onderzoek door een arbeidskundige verricht. Verweerder heeft op grond van de uitkomsten van de onderzoeken van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige het primaire besluit genomen en een Wia-uitkering aan eiseres per 10 augustus 2019 geweigerd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 10 augustus 2019 in staat is om 65% van het loon te verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar de verrichte onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en van de arbeidsdeskundige b&b.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert aan dat zij voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking gebracht te worden voor een Wia-uitkering. Eiseres betoogt dat verweerder diverse functies ten onrechte geschikt voor haar heeft geacht. Volgens eiseres is bij geen van de functies, met name bij de produktiefuncties, duidelijk aangegeven dat ook op korte afstand altijd een toilet beschikbaar is. Zij heeft chronische buikklachten en moet meermaals per dag naar een toilet. Vanwege de klachten die zij ondervindt moet zij soms wel vijf- tot vijftien maal per dag méér naar toilet dan een gemiddeld persoon. De loutere aanwezigheid op een werkplek is voor haar feitelijk onvoldoende. Een toilet dient ook binnen een korte afstand van de werkplek te zijn en dient continu ter beschikking te zijn, om ‘ongelukjes’ te kunnen voorkomen. Daarnaast moet er ruimte en gelegenheid zijn voor haar om zich te kunnen verschonen.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekerings-artsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit
6.1.
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op het spreekuur van 14 juni 2019 medisch onderzocht. In zijn rapportage van 14 september 2015 heeft de primaire verzekeringsarts op basis van de afgenomen anamnese, het medisch dossier, waaronder het psychiatrische expertiserapport van 9 mei 2018, het lichamelijke en psychische onderzoek en de opgevraagde informatie bij de behandelend MDL-arts, aangegeven dat eiseres belastbaar te achten is. Eiseres is volgens de primaire verzekeringsarts ten gevolge van een buikkwaal aangewezen op werk dat niet in een omgeving met etenswaren plaatsvindt. Bij de werkplek dient een toilet in de nabijheid aanwezig te zijn en dient eiseres de werkplek regelmatig op eigen initiatief te kunnen verlaten voor toiletbezoek. Er dient geen sprake te zijn van gedwongen houdingen of standen en eiseres is aangewezen op een lagere energetische belasting. Ook is bij eiseres sprake van beperkingen van sterke pers en druk op/met buik (romptorsies en buigen), krachtige buikpers zoals bij krachtfuncties (tillen, dragen, trekken, duwen). Tevens dient rekening gehouden met wisselende buikkrampen met daardoor concentratiestoornissen naast de verhoogde ontlastingsfrequentie, soms met imperatieve drang maar geen indicatie tot verlies van ontlasting. Volgens de primaire verzekeringsarts dient de arbeid voor eiseres niet te stresserend te zijn, als gevolg hiervan bestaat er een vermindering in het vermogen om probleemsituaties te hanteren, hoofd- en bijzaken te onderscheiden, snel feiten op te nemen en te overzien, creatief en snel en adequaat op onverwachte en/of spoedeisende gebeurtenissen. Werkzaamheden waarin frequent een beroep wordt gedaan op voornoemde vaardigheden zijn gecontraïndiceerd voor eiseres alsmede werkzaamheden onder tijdsdruk. In verband met een verminderde energetische duurbelastbaarheid bestaat een indicatie voor een medische urenbeperking. De primaire verzekeringsarts komt in zijn rapportage tot de conclusie dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte en gebrek overeenkomstig de weergegeven benutbare mogelijkheden van eiseres in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 juli 2019.
6.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b kennisgenomen van het medisch dossier, waaronder de bevindingen van de primaire verzekeringsarts alsmede de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie van de MDL-arts van 3 april 2019, van de Basis GGZ van 2 januari 2019 en 27 februari 2019, heeft hij de hoorzitting van 9 januari 2020 bijgewoond en heeft hij tijdens de hoorzitting met eiseres gesproken over haar psychische en haar fysieke klachten. In zijn rapportage van 13 februari 2020 geeft de verzekeringsarts b&b aan dat bij eiseres sprake is van functionele buikklachten, waarvan de last niet onderschat moet worden. Uit de brief van de MDL-arts van 3 april 2019 blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat eiseres minder hinder ondervindt dan wat zij daarover heeft verklaard. Dat betreft dan met name de frequentie van ontlasting en imperatieve aandrang. De imperatieve aandrang wordt door de MDL-arts in het geheel niet genoemd en is volgens de verzekeringsarts b&b ook niet kenmerkend of vaak voorkomend bij functionele buikklachten van het type waaraan eiseres lijdt. Bij diverse contactmomenten bij het UWV is dit ook nimmer waargenomen. Omdat er na april 2019 geen nieuw contact met een MDL-arts is geweest, gaat de verzekeringsarts b&b ervan uit dat de frequentie ruim minder is dan de soms wel twintig keer per dag die eiseres zelf aangeeft. Het is in ieder geval niet zodanig dat het aan de mogelijkheid om arbeid te verrichten in de weg staat. Eiseres moet op de werkplek een redelijk gemakkelijk bereikbaar toilet hebben, maar het is niet zo dat eiseres dit binnen een halve minuut moet bereiken. De primaire verzekeringsarts heeft voldoende rekening gehouden met de buikklachten van eiseres en er is daarom volgens de verzekeringsarts b&b geen reden om meer of verdergaande beperkingen als gevolg van de buikklachten te duiden. Wat betreft de psychische klachten blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat eiseres succesvol een behandeling voor haar angstklachten heeft gehad. Daarmee is niet gezegd dat de klachten weg zijn. Dit blijkt ook afdoende uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts. Eiseres kan de angstklachten volgens de verzekeringsarts b&b wel hanteren en kiest niet meer zoals voorheen voor vermijding maar ook voor actief aanpakken. Dat kost eiseres zeker nog enige moeite maar ze kan er wel mee functioneren en ook gezien de waarnemingen tijdens de hoorzitting zijn er volgens de verzekeringsarts b&b geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts b&b komt in zijn rapportage tot de conclusie dat de FML de mogelijkheden van eiseres juist weergeeft.
6.3.
Gelet op de wijze waarop de verzekeringsartsen hun conclusies over de medische beperkingen van eiseres in hun rapportages hebben onderbouwd komt de rechtbank tot het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 13 februari 2020 zijn alle door eiseres in bezwaar naar voren gebrachte klachten en de door haar overgelegde medische informatie op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate een beeld gevormd van de psychische en fysieke klachten van eiseres. In aanmerking wordt daarbij genomen dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 13 februari 2020 uitgebreid heeft uiteengezet waarom de bezwaren van eiseres en de haar overgelegde medische informatie niet leiden tot een ander oordeel per datum in geding. De rechtbank heeft geen aanleiding om deze uiteenzetting van de verzekeringsarts b&b niet te volgen. Zonder afbreuk te willen doen aan de klachten van eiseres, komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat de lagere frequentie van haar toiletbezoek per dag door de verzekeringsarts b&b wordt aangenomen en dat daarvoor geen medische grondslag bestaat. De rechtbank volgt dit betoog van eiseres niet. In dat verband overweegt de rechtbank dat uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij bij zijn beoordeling over het aantal keren dat eiseres per dag vanwege haar buikklachten naar toilet moet gaan, de brief van de behandelend MDL-arts J. Wonders van 3 april 2019 heeft betrokken. In die brief staat letterlijk:
“Houdt “diarree” Bij navraag is dit 5x per dag een klein beetje ontlasting.”Gelet hierop kan, anders dan door eiseres is betoogd, niet worden gesproken van een aanname van de zijde van de verzekeringsarts b&b. De controle door de MDL-arts is, zo blijkt uit de brief van 3 april 2019, beëindigd. Eiseres heeft ook anderszins niet aangetoond dat zij nog onder behandeling was bij een MDL-arts per datum hier in geding en dat van een andere frequentie van haar toiletbezoek uitgegaan dient te worden. Daarom kon de verzekeringsarts b&b afgaan op wat is vermeld in de brief van 3 april 2019. De rechtbank ziet in de beroepsgronden en de toelichting ter zitting geen reden om de medische beoordelingen en de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsartsen niet te volgen. In beroep heeft eiseres geen nieuwe (objectieve) medische gegevens overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen ten aanzien van haar onvoldoende zouden zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.
6.4.
Het vorenstaande betekent dat de medische beoordeling van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
7.1.
Aan de hand van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML heeft de primaire arbeidsdeskundige voor eiseres de functies van administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC‑code 111010) geselecteerd. In aanvulling op deze functies zijn de functies produktiemedewerker textiel, geen kleding, en machinaal metaalwerker. De signaleringen waaruit blijkt dat er een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid is, zijn door de arbeidskundige in resultaat functiebeoordelingen van de betreffende functies voldoende besproken en gemotiveerd. De arbeidsdeskundige komt in haar rapportage van 22 juli 2019 tot de conclusie dat eiseres op 10 augustus 2019 meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen.
7.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft met inachtneming van de FML en de bezwaren van eiseres heroverwogen of de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies passend zijn voor eiseres.
7.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat eiseres vanwege het veelvuldige toiletbezoek en paniekaanvallen de geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen. Eiseres heeft niet met een medisch stuk onderbouwd dat vanwege haar buik- en psychische klachten de geselecteerde functies die voor de schatting zijn gebruikt in medisch opzicht onaanvaardbaar zijn.
7.4.
Nu eiseres in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op de medische situatie van eiseres op 10 augustus 2019, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres. Ook in wat eiseres overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de door de arbeidsdeskundige gegeven motivering over de geschiktheid van de functies voor eiseres voor onjuist te houden. Eiseres was dan ook per 10 augustus 2019 in staat te achten de geselecteerde functies te vervullen.
7.5.
Het vorenstaande betekent dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
8. De slotsom is derhalve dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 10 augustus 2019 een Wia-uitkering is geweigerd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.