ECLI:NL:RBDHA:2021:8132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
20/4181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag door de minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister voor Rechtsbescherming en een eiser die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd. De aanvraag werd door de minister afgewezen op basis van justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn waren geregistreerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de afgifte van de VOG niet kon worden verleend, omdat er sprake was van meerdere veroordelingen, waaronder diefstal en rijden onder invloed. Eiser was van mening dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat aan de objectieve en subjectieve criteria voor de afgifte van de VOG was voldaan. Hij voerde aan dat de delicten voornamelijk jeugdzonden betroffen en dat zijn positie op de arbeidsmarkt zwak was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had gesteld dat er een risico voor de samenleving bestond, vooral gezien de aard van de werkzaamheden die eiser zou verrichten als ACN-pashouder. De rechtbank concludeerde dat het belang van de samenleving zwaarder woog dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. A.P. Stipdonk),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag, om afgifte van een VOG [1] , afgewezen.
In het besluit van 8 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gelaten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft om een VOG gevraagd voor zijn aanvraag van een ACN-pas bij Air Cargo Netherlands te Schiphol.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en de afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn in het JDS [2] over eiser de volgende relevante justitiële gegevens zijn geregistreerd:
- een veroordeling wegens diefstal [3] en diefstal in vereniging met braak [4] tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 28 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden. Deze zaak is op 1 november 2019 onherroepelijk geworden.
- een veroordeling wegens verduistering in dienstbetrekking [5] , meermalen gepleegd tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 10 mei 2019 onherroepelijk geworden.
- een veroordeling wegens rijden onder invloed [6] tot een taakstraf van 34 uren subsidiair 17 dagen hechtenis en een rijontzegging van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd is nog van kracht tot 9 januari 2021. Deze uitspraak is op 22 november 2018 onherroepelijk geworden.
- een veroordeling wegens diefstal in vereniging [7] , meermalen gepleegd, deelneming aan misdadige organisatie [8] en openlijke geweldpleging [9] tot een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren. Deze proeftijd is nog van kracht tot 11 mei 2021. Deze uitspraak is op 12 mei 2018 onherroepelijk geworden.
Gelet op de justitiële gegevens en gelet op de werkzaamheden die eiser als ACN-pashouder zal uitvoeren, is volgens verweerder voldaan aan het objectieve criterium. Ook is volgens verweerder voldaan aan het subjectieve criterium.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens hem heeft verweerder ten onrechte gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan. Zo blijkt uit het JDS dat er sprake is van slechts één verkeersdelict. Daarnaast is van belang dat de vermogensdelicten zijn gepleegd op jeugdige leeftijd en de dat de veroordeling voor openlijke geweldspleging ziet op een tijd dat eiser zelfs minderjarig was. Eiser voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het subjectieve criterium is voldaan. De aangehaalde delicten betreffen voornamelijk niet al te ernstige jeugdzondes. Het belang van eiser bij afgifte van de VOG is daarentegen erg groot, omdat zijn positie op de arbeidsmarkt zwak is. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten het recente reclasseringsadvies te betrekken.
Wat zijn de regels?
4.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg [10] weigert verweerder de afgifte van een VOG als in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
4.2.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels [11] wordt, als een aanvraag voorkomt in het JDS, de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium. Op grond van paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd als wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Volgens paragraaf 3.3 van de Beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium. Volgens paragraaf 3.3.1. van de Beleidsregels ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het objectieve criterium5.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten aanzien van de veroordeling wegens rijden onder invloed in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat, indien dit delict wordt herhaald in functie, een risico bestaat voor de veiligheid en het welzijn van medeweggebruikers, evenals een risico voor de veiligheid van de goederen die eiser zal vervoeren. Eiser zal namelijk als ACN-pashouder onder andere goederen vervoeren, waarbij hij met medeweggebruikers te maken zal hebben. De enkele stelling van eiser dat dit verkeersdelict onvoldoende is, volgt de rechtbank niet.
5.2.
Verweerder heeft zich verder ten aanzien van de veroordeling wegens vermogensdelicten op het standpunt mogen stellen dat, indien dit wordt herhaald in functie, een risico bestaat voor de veiligheid van de goederen waarover eiser beschikking zal hebben. Het gaat hier namelijk om goederen die ontvreemd kunnen worden. Het feit dat eiser de vermogensdelicten heeft gepleegd toen hij nog relatief jong was, maakt het voorgaande niet anders.
5.3.
De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder zich ten aanzien van de veroordeling wegens deelname aan een criminele organisatie in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat, indien dit delict wordt herhaald, een risico bestaat voor de samenleving evenals voor de veiligheid en het welzijn van de personen met wie eiser te maken krijgt tijdens de uitoefening van zijn functie. Eiser zal namelijk toegang krijgen tot een distributienetwerk dat misbruikt kan worden om een misdrijf te plegen. Ook kunnen personen met wie eiser in de uitoefening van zijn functie te maken krijgt in aanraking komen met geweld of de dreiging daarvan, als iemand die betrokken is geweest bij een criminele organisatie een ACN-pas krijgt.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat aan het objectieve criterium, zoals bedoeld in paragraaf 3.2 van de Beleidsregels, is voldaan. Het betoog van eiser dat op voorhand niet kan worden aangenomen dat hij de verkeersveiligheid in gevaar zal brengen, goederen zal ontvreemden en/of de openbare orde zal verstoren leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat er in het kader van het objectieve criterium namelijk niet om dat eiser de genoemde feiten zelf opnieuw zal plegen, maar om het risico dat zich voordoet in het hypothetische geval dat het strafbare feit in de betreffende functie wordt gepleegd.
Het subjectieve criterium5.5. De rechtbank overweegt dat verweerder in het kader van het subjectieve criterium terecht het tijdsverloop heeft betrokken sinds eiser met justitie in aanraking is gekomen. Hierbij heeft verweerder mogen stellen dat hoe recenter het laatste contact met justitie is, hoe zwaarder dit wordt meegewogen. Verweerder heeft op basis van de laatste veroordeling op 1 november 2019 dan ook mogen concluderen dat het contact met justitie te kort geleden is om te stellen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen. Hierbij heeft verweerder ook van belang mogen achten dat er nog een proeftijd van kracht is. Verder heeft verweerder het aantal relevante strafbare feiten terecht meegewogen. Verweerder heeft mogen overwegen dat er een kans aanwezig is dat eiser opnieuw met justitie in aanraking komt, nu hij binnen de korte terugkijktermijn van twee jaar meerdere keren met justitie in aanraking is gekomen. Hierbij heeft verweerder er ook op gewezen dat ten aanzien van vermogensdelicten sprake is van recidive, omdat eiser is veroordeeld wegens meerdere gevallen van diefstal met verschillende pleegdata. Ook heeft verweerder terecht gekeken naar de strafopleggingen. Hieruit heeft verweerder mogen afleiden dat de gepleegde delicten eiser niet licht zijn aangerekend. Tot slot heeft verweerder terecht betrokken dat het voor eiser moeilijk is om een baan te vinden en dat hij ten tijde van de strafbare feiten jong was. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij verkrijging van de VOG. Verweerder heeft dan ook op goede gronden gesteld dat is voldaan aan het subjectieve criterium.
5.6.
Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van het subjectieve criterium kan niet tot een ander oordeel leiden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder de aangevoerde omstandigheden in het bestreden besluit al kenbaar heeft betrokken in het kader van het subjectieve criterium. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd dat hij op grond van artikel 36 van de Wjsg bevoegd is om inlichtingen in te winnen bij Reclassering Nederland, maar hiertoe niet verplicht is. Het feit dat verweerder het reclasseringsadvies niet heeft betrokken leidt daarom ook niet tot een ander oordeel.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verklaring Omtrent het Gedrag.
2.Justitieel Documentatie Systeem.
3.Artikel 310 Wetboek van Strafrecht
4.Artikel 311, eerste lid, onder 4 en 5, Wetboek van Strafrecht, in samenhang bezien met artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
5.Artikel 321 Wetboek van Strafrecht, in samenhang bezien met artikel 322 Wetboek Strafrecht.
6.Artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
7.Artikel 311, eerste lid, onder 4, Wetboek van Strafrecht, in samenhang bezien met artikel 310 Wetboek van Strafrecht.
8.Artikel 140, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
9.Artikel 141, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
10.Wet justitiële strafvorderlijke gegevens.
11.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018