In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Wnb-vergunning voor de bouw van 71 woningen aan de Fazantenlaan te Oostvoorne. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), met als argument dat de vergunning zou leiden tot aantasting van de natuurwaarden in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Voornes Duin en Voordelta. De rechtbank heeft zich in deze zaak moeten buigen over het relativiteitsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit vereiste houdt in dat alleen diegenen die rechtstreeks in hun belangen worden getroffen door een besluit, hiertegen beroep kunnen instellen.
Tijdens de zitting op 12 juli 2021 zijn eisers bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de verweerder, het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde en een deskundige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eisers zich op ongeveer 400 meter afstand van het Natura 2000-gebied Voornes Duin en op 2,5 kilometer van Voordelta bevindt. Bovendien is er geen zicht op deze gebieden vanuit de woningen van eisers, die zich in een bebouwde omgeving bevinden. De rechtbank concludeert dat de betrokken normen van de Wnb niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers, omdat de Natura 2000-gebieden niet tot hun directe woon- en leefomgeving behoren.
De rechtbank heeft ook de procedurele beroepsgronden van eisers beoordeeld, maar oordeelt dat deze niet los kunnen worden gezien van de materiële normen waarop zij zich beroepen. Aangezien de schending van materiële normen niet tot vernietiging van het besluit kan leiden, geldt dit ook voor de procedurele gronden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het relativiteitsvereiste eraan in de weg staat dat de Wnb-vergunning op basis van de door eisers aangevoerde gronden wordt vernietigd, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.