ECLI:NL:RBDHA:2021:8119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 1 maart 2018 ziek gemeld vanwege voet-, heup- en knieklachten. De uitkering werd per 20 april 2019 beëindigd, maar na bezwaar werd deze herroepen en opnieuw beëindigd per 20 september 2019. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn klachten ernstiger waren dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend om aanvullende informatie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank oordeelde dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) juist waren en dat de arbeidsdeskundige de geduide functies correct had beoordeeld. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6320

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Timmer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 20 april 2019 beëindigd.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de ZW-uitkering die eiser ontving met ingang van 20 september 2019 beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld de in de heropeningsbeslissing genoemde informatie in te brengen.
Bij brieven van 27 juli 2020 en 1 oktober 2020 heeft verweerder een reactie ingebracht.
Bij brief van 30 november 2020 heeft eiser een reactie ingebracht.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld aanvullende informatie in te brengen.
Bij brief van 10 maart 2021 heeft verweerder een reactie ingebracht.
Bij brief van 3 mei 2021 heeft eiser een reactie ingebracht.
Nadat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 1 maart 2018 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met voet-, heup- en knieklachten. Eiser ontving met ingang van 31 mei 2018 een ZW-uitkering. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Dit berust op het standpunt dat eiser per 28 februari 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en eisers ZW-uitkering met ingang van 20 september 2019 beëindigd. Dit berust op het standpunt dat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies niet zijn te handhaven, maar dat per 19 augustus 2019 wel nieuwe functies zijn te duiden.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat zijn klachten ernstiger zijn dan waar verweerder rekening mee houdt. Eisers klachten aan zijn rechtervoet zijn na de operatieve ingreep niet afgenomen. De klachten zijn dermate ernstig dat eiser thuis niets meer kan doen. Eiser heeft van zijn laatste fysiotherapeut begrepen dat behandelingen niet geschikt zijn voor zijn klachten omdat de voet in de breedte en de lengte is ingezakt. Hij heeft eiser geadviseerd naar een specialist te gaan. Daarnaast heeft eiser last van heupklachten. Momenteel kan hij 15 tot 30 minuten zitten. Bij inspanning verergeren de klachten. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen dan wel onvoldoende beperkingen heeft aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten aanzien van tillen, frequent lichte voorwerpen hanteren, zitten, staan en knielen. Ook is eiser vanwege zijn pijnklachten slechts gedurende drie uur per dag belastbaar. Eiser kan niet zelfstandig rijden en fietsen. Ook het openbaar vervoer is niet geschikt wegens het wachten en het niet zeker zijn van een zitplaats. Voorts komt er bij hoge temperaturen meer vocht in de voet en is het dragen van werkschoenen onmogelijk gelet op de druk die daarmee gepaard gaat op de voet. Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) over eisers voetklachten. Hij verwijst hiertoe naar de in bewaar ingebrachte informatie van de radioloog. Eiser meent dat hiermee aannemelijk is dat zijn klachten en de hieruit voortvloeiende beperkingen ernstiger zijn dan verweerder heeft aangenomen. Eiser is op 5 december 2019 wederom aan zijn voet geopereerd. Tot slot stelt eiser zich in beroep op het standpunt dat de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige b&b op een aantal punten niet (voldoende) dragend is onderbouwd. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hieronder, bij de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit, nader weergeven.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsgeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
Op 16 januari 2019 heeft primaire verzekeringsarts D. Beekema (Beekema) eiser op het spreekuur gezien, waarbij een lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Daarnaast heeft Beekema dossieronderzoek verricht en medische informatie van orthopedisch chirurg dr. H.J. Oostenbroek van 3 september 2018 bij zijn oordeelsvorming betrokken. Aan de hand van zijn bevindingen heeft Beekema een FML opgesteld. Er zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Deze beperkingen houden met name verband met eisers voet- en heupklachten.
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft verzekeringsarts b&b J.H.M. de Brouwer (De Brouwer) op 1 augustus 2019 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting/het spreekuur op 11 juli 2019 en de medische informatie van fysiotherapeut R.L. Kuijlaars van 14 juni 2018, huisarts H.J. Kok van 1 februari 2018 en radioloog E. Veldhuizen van 22 februari 2018. Tevens is een in bezwaar ingebracht ongedateerd aanvraagformulier voor medische hulpmiddelen van de huisarts bij de beoordeling betrokken. In zijn rapport heeft De Brouwer toegelicht waarom hij geen aanleiding ziet om het oordeel van Beekema te herzien.
7.1
Eiser heeft ter zitting betoogd dat de verzekeringsarts in het kader van de aanvraag indicatie banenafspraak op 9 juli 2019 meer beperkingen heeft aangenomen dan De Brouwer in het kader van de onderhavige ZW-procedure op 1 augustus 2019 heeft gedaan. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het rapport van de verzekeringsarts van 9 juli 2019 in het kader van de aanvraag indicatie banenafspraak in te brengen. De rechtbank heeft verweerder voorts in de gelegenheid gesteld een reactie in te brengen ten aanzien van de (eventuele) verschillen tussen de rapporten van de verzekeringsartsen van 9 juli 2019 en 1 augustus 2019 en tussen de rapporten van de arbeidsdeskundigen van 10 juli 2019 (in het kader van onderhavige ZW-procedure) en 12 augustus 2019 (in het kader van de aanvraag indicatie banenafspraak) en hoe deze verschillen geduid moeten worden.
7.2
Op 27 juli 2020 heeft verweerder het rapport van verzekeringsarts J.T. Turenhout (Turenhout) in het kader van de aanvraag indicatie banenafspraak van 9 juli 2019 ingebracht. In dit rapport is de diagnose overige multipele fracturen gesteld. Er is bij eiser sprake van een aandoening die tot functiestoornissen kan leiden, vooral van de mobiliteit van gewrichten. De arbeidsdeskundige heeft deze ook gesignaleerd en de activiteiten die moeilijker verlopen in kaart gebracht. Er zijn geen medische gegevens die in strijd zijn met de conclusie van de arbeidsdeskundige.
7.3
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft verweerder een rapport van De Brouwer van 10 september 2020 en een rapport van arbeidsdeskundige b&b J.M.H. Veugelaers (Veugelaers) van 24 september 2020 ingebracht. In zijn rapport neemt De Brouwer aan dat Turenhout aangaande de belastbaarheid aansluit bij het oordeel dat daarover door Beekema op 16 januari 2019 gegeven is. Het lijkt De Brouwer daarom dat er geen licht zit tussen de diverse verzekeringsgeneeskundige beoordelingen. Veugelaers stelt in zijn rapport dat het arbeidskundig oordeel gelet op het ongewijzigde medische oordeel in stand blijft. Ook op arbeidskundig gebied zijn er geen afwijkingen die aanleiding zouden kunnen geven tot een andersluidend oordeel. De door de rechtbank aangegeven schijnbare verschillen zijn er niet gelet op het oordeel van De Brouwer. Dit oordeel kan niet anders worden opgevat dan dat de medische grondslag en de medische belastbaarheid op basis waarvan tot een indicatie banenafspraak is gekomen, niet wordt gevolgd, aldus Veugelaers.
7.4
Bij brief van 30 november 2020 heeft eiser een reactie ingebracht. Volgens eiser heeft Turenhout een volstrekt andere mening dan Beekema en De Brouwer. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 10 juli 2019 de activiteiten die moeilijker verlopen in kaart gebracht. Beperking van deze activiteiten kan als rechtstreeks gevolg van de door Turenhout geduide aandoening worden beschouwd. De arbeidsdeskundige heeft eiser vervolgens niet in staat geacht één van de drempelfuncties uit te oefenen omdat hij niet of nauwelijks kan staan. Turenhout heeft aangegeven dat het oordeel van de arbeidsdeskundige juist is en medisch gezien klopt. Er zijn derhalve twee verzekeringsgeneeskundige rapporten die verschillende conclusies bevatten. Eiser meent dat uit zou moeten worden gegaan van het voor hem meest gunstige rapport. Omdat niet geheel inzichtelijk is van welke beperkingen de arbeidsdeskundige precies is uitgegaan, merkt eiser op dat zou kunnen worden overwogen deze arbeidsdeskundige nader te laten rapporteren. Eiser stelt daarnaast de mogelijkheid om een orthopeed als deskundige te benoemen voor.
7.5
Bij brief van 21 januari 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een aanvullend rapport van de arbeidsdeskundige in het kader van de indicatie banenafspraak in te brengen. De rechtbank heeft verzocht om beantwoording van de vraag waar de door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 10 juli 2019 genoemde beperkingen en voorwaarden op zijn gebaseerd.
7.6
Bij brief van 10 maart 2021 heeft verweerder een reactie ingebracht. Hieruit volgt dat eiser zijn belemmeringen aan de arbeidsdeskundige heeft gemeld. Na dat gesprek heeft overleg plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige en Turenhout. Uit het rapport van Turenhout volgt dat bij eiser sprake is van een aandoening die tot functiestoornissen kan leiden, vooral van de mobiliteit van gewrichten. De arbeidsdeskundige heeft deze ook gesignaleerd en de activiteiten die moeilijker verlopen in kaart gebracht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de beperkingen die door de arbeidsdeskundige zijn gesignaleerd door Turenhout in zijn rapport zijn bekrachtigd.
7.7
Bij brief van 3 mei 2021 stelt eiser dat de door de arbeidsdeskundige genoemde beperkingen tot stand zijn gekomen na gesprek met eiser en in overleg met Turenhout. Eiser wijst er hierbij op dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 juli 2019 volgt dat het de verzekeringsarts is die de beperkingen vaststelt en niet de arbeidsdeskundige. Volgens eiser is er geen duidelijke verklaring voor het grote verschil in medisch oordeel tussen de verschillende verzekeringsartsen in een periode van drie weken. De verzekeringsarts noch de arbeidsdeskundige in de indicatie banenafspraak zijn overigens teruggekomen op hun oordeel.
8.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek in de onderhavige zaak onzorgvuldig te achten. Beekema heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht, dossieronderzoek verricht en medische informatie van de orthopedisch chirurg bij zijn oordeelsvorming betrokken. De Brouwer heeft eiser lichamelijk onderzocht, dossieronderzoek verricht en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
8.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen in de onderhavige zaak. De verzekeringsartsen hebben met betrekking tot de voet- en heupklachten van eiser diverse beperkingen opgenomen in de FML. De Brouwer stelt dat er medisch gezien sprake is van orthopedische problematiek van beperkte omvang. De vastgestelde afwijkingen van de rechtervoet en de linkerheup beperken de belastbaarheid zeker enigszins maar niet in de mate die eiser aangeeft. Dit geldt in het bijzonder voor het staan. Het valt niet te verklaren dat eiser niet of slechts enkele seconden zou kunnen staan. Daarnaast is dat niet goed te rijmen met de door eiser aangegeven mogelijkheid voor lopen. Een nog verder afgenomen belastbaarheid kan De Brouwer niet objectiveren en blijkt ook niet uit de overgelegde informatie. Verder stelt De Brouwer dat eiser in zijn optiek zelfstandig kan reizen, ook met een auto. Een beperking voor blootstelling aan warmte kan De Brouwer niet uit de stoornis afleiden en een uitgesproken zwelling is ook nimmer vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft De Brouwer afdoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om meer beperkingen in de FML op te nemen. Eiser heeft in beroep geen medische informatie in het geding gebracht op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen dan waarmee zij bij hun beoordeling al rekening hebben gehouden. De ter zitting genoemde voetoperatie in december 2019 is van na de datum in geding en kan daarom niet bij de beoordeling worden meegewogen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat de belastbaarheid ten tijde van de datum in geding op onjuiste wijze in de FML is neergelegd.
8.3
De rechtbank constateert dat de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in het kader van de indicatie banenafspraak verschillen van de rapporten in de onderhavige zaak. De rechtbank is het met eiser eens dat dit leidt tot onduidelijkheid. De rechtbank heeft de zaak heropend en nadere vragen gesteld aan verweerder. Op grond van de door verweerder ingebrachte informatie en nadere rapporten is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde verschillen niet tot een ander oordeel leiden in de onderhavige zaak. Duidelijk is geworden dat de arbeidsdeskundige in de indicatie banenafspraak beperkingen en voorwaarden voor het functioneren in werk en in een werkomgeving heeft geformuleerd. Weliswaar heeft Turenhout de door de arbeidsdeskundige vastgestelde beperkingen bekrachtigd, maar hij heeft eiser niet zelf gezien en onderzocht en eisers beperkingen dus niet zelf vastgesteld. Nog daargelaten dat het beoordelingskader van de indicatie banenafspraak een ander is dan dat van de beoordeling in het kader van de ZW, is de rechtbank van oordeel dat verweerder meer waarde aan het oordeel van Beekema en De Brouwer in het kader van de ZW-procedure mocht hechten, nu zij eiser zelf hebben gezien en onderzocht en zijn beperkingen op basis van dit onderzoek hebben vastgesteld.
8.4
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
9.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze functies niet geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom nieuwe functies geduid. Het gaat om de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), receptionist (SBC-code 315120) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en de als reserve geduide functies monteur reparatie smartphones en/of tablets (SBC-code 267032) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173).
9.2
Eiser kan zich met de arbeidskundige beoordeling van de arbeidsdeskundige b&b niet verenigen. Hij acht de voor hem geduide functies niet geschikt. De functie productiemedewerker industrie acht eiser niet geschikt omdat in deze functie niet-dagelijks gedurende een werkuur 30 minuten achtereen gestaan dient te worden. Eiser is door verweerder in staat geacht om hooguit incidenteel 30 minuten achtereen te staan. Volgens beoordelingspunt 5.4 bij de functie doet het ongeveer 30 minuten achtereen staan zich voor bij het monteren van connectoren. Deze handeling maakt volgens de functieomschrijving 5% van de functie uit. Bij 40 uur betreft dit twee uur per week. Uitgaande van een half uur per dag zou dit vier dagen per week zijn. Dit is niet meer hooguit incidenteel te noemen, aldus eiser.
9.3
Arbeidsdeskundige b&b Veugelaers heeft met betrekking tot de signaleringen die in de geduide functies vermeld staan een toelichting bij zijn rapport van 12 augustus 2019 opgenomen. Daarnaast is in beroep een aanvullend rapport van Veugelaers van 26 juni 2020 ingebracht. Veugelaers geeft aan dat geen sprake is van een overschrijdende belasting voor staan. De arbeidskundig analist heeft hierover verklaard dat het monteren van connectoren alleen gebeurt indien het echt nog nodig is. Dat is afhankelijk van de opdracht. Indien het echt nodig is, gebeurt het maximaal 30 minuten. Het gebeurt nog wel, maar is eerder uitzondering dan regel. De frequentie is eerder maandelijks dan wekelijks. Er is voldoende ruimte om gebruik te kunnen maken van een zit-/stahulp. De rechtbank ziet geen aanleiding de door Veugelaers gegeven toelichting voor onjuist te houden. Zij acht de motivering van Veugelaers op dit punt afdoende. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat de functie productiemedewerker industrie niet geschikt voor hem is vanwege de gestelde overbelasting op staan.
9.4
Eiser voert aan dat de functie receptionist niet geschikt is omdat in deze functie 8 uur op een dag dient te worden gezeten (tijdens 8 werkuren 2 maal ongeveer 30 minuten achtereen). Daarbij moet tijdens 8 werkuren 2 maal ongeveer 1 minuut achtereen gelopen worden en tijdens 8 werkuren 1 maal ongeveer 1 minuut achtereen gestaan worden. Gedurende 1 uur zitten moet dus 3 minuten gestaan of gelopen worden. Dit is niet te verenigen met de noodzakelijke afwisseling van houding zoals door de verzekeringsarts aangegeven. Bij staan en lopen is daarbij nog aangegeven dat bij voorkeur korter dan een kwartier gestaan of gelopen wordt, want dan kan dat frequenter gebeuren en kan dit beter afgewisseld worden met zitten. De functie is daarom niet geschikt, aldus eiser. Ook de functie administratief ondersteunend medewerker is niet geschikt. Eiser mag hooguit incidenteel 1 uur achtereen zitten en in deze functie is eenmaal per maand sprake van een teamoverleg tot 2 uur achtereen, naast om de twee weken teamondersteunersoverleg tot 1 uur. Dit overschrijdt eisers belastbaarheid voor zitten.
9.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit standpunt te volgen. De rechtbank volgt hierin het standpunt van Veugelaers dat in de functie receptionist sprake is van enige eigen regelmogelijkheid om zelf van houding te wisselen indien gewenst. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het standpunt dat eiser niet vaker kan staan en/of lopen dan de vereiste drie minuten. In de functie administratief ondersteunend medewerker bestaat volgens Veugelaers de mogelijkheid om tijdens een vergadering aan te geven dat van houding wisselen en vertreden wenselijk is. Als dat voorafgaand aan de vergadering wordt medegedeeld, geeft dit geen problemen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat beide functies kantoorfuncties zijn, waarbij inherent sprake is van de mogelijkheid tot vertreden op elk moment. De rechtbank ziet ook hierin geen aanleiding om functies productiemedewerker en administratief ondersteunend medewerker niet geschikt te achten.
9.6
Eiser acht de functies receptionist en administratief ondersteunend medewerker ook niet geschikt, omdat in deze functies goed Nederlands gesproken moet worden. Het taalniveau van eiser is hiervoor onvoldoende.
9.7
In zijn rapport van 12 augustus 2019 is Veugelaers ervan uitgegaan dat eiser beschikt over opleidingsniveau 5. Daartoe heeft hij overwogen dat eiser het basisonderwijs en voorgezet onderwijs in Marokko heeft afgerond. Daarna heeft eiser de studie rechten gevolgd en afgerond. Eiser heeft in Nederland het diploma NT2 behaald en een MBO-beroepsniveau 2 diploma behaald. Volgens Veugelaers beheerst eiser de Nederlandse taal op MBO-niveau (B1-B2) voldoende om administratie functies op de Nederlandse arbeidsmarkt te kunnen uitvoeren, mits geen specifieke aanvullende nadruk wordt gelegd op de Nederlandse taalvaardigheden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan in voornoemde functies geen sprake is. Er zijn gezien het voorgaande geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het niveau waarop eiser de Nederlandse taal beheerst onvoldoende zou zijn voor het uitoefenen van de geselecteerde functies.
9.8
Hetgeen eiser met betrekking tot de als reserve geduide functies heeft aangevoerd, laat de rechtbank buiten beschouwing nu deze functies niet aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
9.9
Het voorgaande betekent dat verweerder de functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting.
10. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat het maatmaninkomen onjuist is geïndexeerd. Bij de indexering van het maatmanloon is uitgegaan van het indexcijfer van juli 2019. Eiser stelt zich op het standpunt dat voor de indexering dient te worden uitgegaan van 20 september 2019, de datum in geding. De rechtbank stelt vast dat het maatmaninkomen ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit dient te worden aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd. Nu het rapport van het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar van 12 augustus 2019 dateert, is het maatmanloon met het toen bekende en geldende indexcijfer van juli 2019 correct vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Dit alles betekent dat verweerder de ZW-uitkering die eiser ontving terecht met ingang van 20 september 2019 heeft beëindigd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.