ECLI:NL:RBDHA:2021:8101
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met proeftijd van twee jaar voor politieambtenaar wegens ongewenst gedrag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder). De zaak betreft de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag die aan de eiser is opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, vanwege het voor privédoeleinden raadplegen van politiesystemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 2007 in dienst is bij de politie en dat er op 8 mei 2017 melding is gemaakt van ongewenst gedrag van de eiser. Dit leidde tot een oriënterend en intern onderzoek naar verschillende gedragingen van de eiser, waarbij uiteindelijk slechts één gedraging als plichtsverzuim is vastgesteld: het veelvuldig raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de eiser en de lange duur van het onderzoek. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend en dat hij als ervaren politieambtenaar redelijkerwijs had moeten weten dat dergelijk gedrag niet is toegestaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de korpschef bij het opleggen van de straf rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de eiser en dat de straf niet onevenredig is in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde disciplinaire straf in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.