ECLI:NL:RBDHA:2021:8100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek

In deze zaak heeft eiseres op 22 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 25 mei 2020. Eiseres had een verzoek ingediend bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) om een kopie van het volledige dossier van haar zoon. Verweerder, de minister voor Rechtsbescherming, heeft het verzoek in overleg met eiseres aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en doorgestuurd naar de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder stelde dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat eiseres het volledige dossier inmiddels had ontvangen en de documenten bij het NIFP waren vernietigd.

Eiseres betwistte echter dat er tijdig op haar verzoek was beslist en stelde dat zij geen informatie had ontvangen over het medisch onderzoek van haar zoon. De rechtbank heeft beoordeeld of er tijdig was beslist op het verzoek van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres een Wob-verzoek had ingediend en dat niet was gebleken dat zij had ingestemd met het omzetten van haar verzoek naar een AVG-verzoek. De rechtbank concludeerde dat de minister nog niet had beslist op het verzoek van eiseres en dat de beslistermijn reeds was verstreken.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de minister op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van eiseres. Tevens werd bepaald dat de minister een dwangsom van €100,- per dag verschuldigd was voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van €15.000,-. De rechtbank bepaalde ook dat het betaalde griffierecht van €178,- aan eiseres moest worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Wilting).

Procesverloop

Eiseres heeft op 22 september 2020 digitaal bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 25 mei 2020.
Verweerder heeft op 16 oktober 2020 een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De zitting was op 1 juni 2021 via een Skypeverbinding. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft een verzoek om informatie op grond van de Wob ingediend bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Zij heeft verzocht om een kopie van het volledige dossier van haar zoon.
2. Verweerder voert aan dat het Wob verzoek in overleg met eiseres is aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en is doorgestuurd naar de Raad voor de Kinderbescherming. Niet het NIFP maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft, als onderdeel van hetzelfde ministerie, een besluit genomen op haar verzoek. Nu eiseres het volledige dossier heeft ontvangen moet haar beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Bovendien is de verzochte informatie niet meer beschikbaar bij het NIFP, omdat alle documenten na het onderzoek zijn vernietigd.
3. Volgens eiseres is er geen beslissing op haar verzoek genomen binnen de wettelijke termijn. De documenten die bij het NIFP berusten zien op het medisch onderzoek, waar zij tot op heden geen informatie over heeft ontvangen. Ook is zij niet ingelicht over het omzetten van haar Wob verzoek in een AVG verzoek. Eiseres heeft verweerder bij brief van 14 juli 2020 in gebreke gesteld en op 22 september 2020 heeft zij het onderhavige beroep ingediend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor of er tijdig is beslist op het verzoek van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat eiseres een Wob verzoek heeft ingediend bij het NIFP. Niet is gebleken dat zij heeft ingestemd met het aanmerken van haar verzoek als te zijn gericht tegen de Raad voor de kinderbescherming. Wel heeft eiseres ter zitting te kennen gegeven dat zij een verzoek op grond van de AVG heeft beoogd.
Verweerder heeft derhalve nog niet beslist op het verzoek van eiseres. Nu de beslistermijn ten tijde van de in gebreke stelling reeds was verstreken en verweerder nog steeds niet heeft beslist op het verzoek van eiseres is het beroep gegrond.
Dit betekent dat de minister, als verantwoordelijke van het NIFP, alsnog een besluit moet nemen op het verzoek van eiseres en dit verzoek moet aanmerken als een verzoek op grond van de AVG.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van €100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.