ECLI:NL:RBDHA:2021:8081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, heeft beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 14 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitkering is beëindigd op basis van een besluit van 13 augustus 2019, waarin werd geconcludeerd dat de eiser vanaf 5 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de processtukken en rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld, en geconcludeerd dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen, die hebben vastgesteld dat de eiser niet volledig arbeidsongeschikt is en dat de door hem aangedragen klachten en behandelingen niet leiden tot een andere beoordeling van zijn belastbaarheid. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de geschiktheid van de geselecteerde functies en de urenbeperking, verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. A. Arabkani).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) per 14 oktober 2019 beëindigd.
Bij besluit van 14 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 29 juni 2021 behandeld op een Skypezitting. De gemachtigde van eiser heeft aan deze digitale zitting deelgenomen. De gemachtigde van verweerder heeft telefonisch deelgenomen aan deze zitting.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als beveiliger voor gemiddeld 36,25 uur per week bij [BV] BV (ex-werkgever). Op 9 december 2015 heeft hij zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten na een aanrijding. Aan eiser is in verband met zijn ziekmelding een ZW-uitkering toegekend. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft verweerder eiser met ingang van 6 december 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 46,85%. Bij besluit van 9 november 2018 is aan eiser per 21 januari 2019 een WGA-vervolguitkering toegekend.
2. Op 17 april 2019 heeft de ex-werkgever van eiser verweerder gevraagd om een herbeoordeling. In het kader van de gevraagde herbeoordeling is eiser medisch onderzocht door een verzekeringsarts. Daarnaast is een onderzoek door een arbeidsdeskundige verricht. Verweerder heeft op grond van de uitkomsten van de onderzoeken van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige het primaire besluit genomen en daarin aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 14 oktober 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij vanaf 5 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser gehandhaafd. Aan het bestreden besluit liggen de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
3. Eiser kan zich niet verenigen met de beëindiging van zijn WGA-uitkering. Hij voert daartoe aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten en beperkingen. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de intensieve fysiotherapie- en EMDR-behandeling die hij 2 keer per week volgt. De door de verzekeringsarts gestelde urenbeperking van 8 uur is niet genoeg om de behandelingen te kunnen volgen en om daarvan te herstellen. Er had daarom volgens eiser een ruimere urenbeperking aangenomen moeten worden. De door de arbeidsdeskundige b&b geselecteerde functies samensteller en productiemedewerker zijn niet geschikt, omdat niet voldaan wordt aan de FML-voorwaarde ‘geen fabriekshallen’. Ook is de functie telefonisch verkoper niet geschikt, omdat hij bekend is met agressieproblematiek en in deze functie de gehele dag sprake is van telefonisch contact met (potentiële) klanten. Voorts voert eiser aan dat bij de ao-berekening ten onrechte wordt uitgegaan van een beschikbaarheid van 32 uur. In de FML is volgens eiser vermeld dat hij gemiddeld 30 uur per week kan werken, met een maximumwaarde van 32 uur (dat is de uitzondering naar boven). Bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage dient daarom te worden uitgegaan van 30 uur, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage uitkomt rond de 35%, aldus eiser.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit
5.1.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op zijn spreekuur van 1 juli 2019 medisch onderzocht. In zijn rapportage van 1 juli 2019 heeft de primaire verzekeringsarts op basis van de afgenomen medische anamnese, waaronder het dagverhaal van eiser en het psychische onderzoek, aangegeven dat eiser beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren (met name veelvuldige storingen/onderbrekingen, deadlines/produktiepieken, hoog handelingstempo, persoonlijk risico, eigen gevoelens uiten, conflicthantering, leidinggeven), ten aanzien van fysieke omgevingseisen (vanwege astma) en ten aanzien van zware fysieke inspanningen, conform de destijds vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Er is tevens nog een indicatie voor beperkingen ten aanzien van werktijden. Geen nachtdiensten en maximaal 32 uur per week, rekeninghoudend met de huidige interventie, fysiotherapie 2 x per week en nog in te zetten interventie, EMDR 1x per week, welke echter minder intensief zal zijn qua duur/frequentie dan voorheen. De arbeidsbeperkingen van eiser zijn volgens de verzekeringsarts niet duurzaam, aangezien interventie nog gaande is en nog verder zal worden ingezet, waardoor verbetering van de belastbaarheid zowel psychisch als fysiek nog te verwachten is. De verzekeringsarts heeft de benutbare mogelijkheden van eiser weergegeven in FML van 1 juli 2019. De primaire verzekeringsarts komt in zijn rapportage tot de conclusie dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de FML.
5.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft de verzekeringsarts b&b kennisgenomen van het medisch dossier, waaronder de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. In zijn rapportage van 18 maart 2020 heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat de primaire verzekeringsarts in voldoende en in ruime mate rekening heeft gehouden met de psychische en lichamelijke beperkingen van eiser. Voor volledige arbeidsongeschiktheid, een geen benutbare mogelijkheden situatie is er op geobjectiveerde medische gronden volgens de verzekeringsarts b&b geen indicatie. Eiser is niet opgenomen, hij is niet bedlegerig, hij is niet ADL-afhankelijk en er is geen sprake van een onvolledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. In bezwaar zijn er volgens de verzekeringsarts b&b geen geobjectiveerde medische argumenten naar voren gebracht die leiden tot het aannemen van een andere belastbaarheid. De verzekeringsarts b&b komt in zijn rapportage tot de conclusie dat de medische onderbouwing van het primaire besluit kan worden gehandhaafd.
5.3.
In reactie op het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b in zijn aanvullende rapportage van 17 september 2020 geconcludeerd dat er in beroep geen medische argumenten naar voren zijn gebracht die aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de primaire verzekeringsarts het maximale aantal uren per week terecht gesteld op 32. Tweemaal fysiotherapie per week en een verwachte interventie (mogelijk) met EMDR eenmaal per week is binnen de gegeven kaders niet als zodanig intensief, met recuperatietijd, te beschouwen dat een ruimere urenbeperking van toepassing zou moeten zijn. Er komen uit de beschikbare medische gegevens geen aspecten naar voren die hiertoe aanleiding geven. Het herzien van de aangenomen beperking is volgens de verzekeringsarts b&b daarom niet aan de orde.
6.1.
Gelet op de wijze waarop de verzekeringsartsen hun conclusies over de medische beperkingen van eiser in hun rapportages hebben onderbouwd komt de rechtbank tot het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 18 maart 2020 zijn alle door eiser in bezwaar naar voren gebrachte klachten en de door eiser te volgen behandelingen op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate een beeld gevormd van de psychische en fysieke klachten van eiser. Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de psychische en fysieke klachten van eiser door de verzekeringsartsen onjuist zijn ingeschat. In aanmerking wordt daarbij genomen dat de verzekeringsarts b&b in zijn aanvullende rapport van 17 september 2020 heeft gemotiveerd waarom de beroepsgronden niet leiden tot een ander oordeel per datum in geding. In beroep heeft eiser geen (objectieve) medische gegevens overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen ten aanzien van hem onvoldoende zouden zijn. Zonder afbreuk te willen doen aan de klachten van eiser, komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat ten aanzien van hem vanwege de intensieve behandelingen bestaande uit fysiotherapie en EMDR een ruimere urenbeperking aangenomen had moeten worden. Volgens de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid verminderde arbeidsduur die verweerder hanteert, kan sprake zijn van een medische urenbeperking vanwege energetisch geobjectiveerde redenen, preventieve redenen in samenhang met het voorgaande en redenen van verminderde beschikbaarheid bijvoorbeeld door intensieve behandeling. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 18 maart 2020 aangegeven dat, eiser forse klachten ervaart maar dat naar objectieve maatstaven gemeten op basis van de beschikbare gegevens niet gesproken kan worden van een zodanige lichamelijke en/of psychische situatie die een verminderde energetische belastbaarheid kan/kunnen verklaren. De ervaren forse klachten zijn door de primaire arts in samenhang met alle aangenomen beperkingen meegenomen. Er is daarom geen reden om tot een verdergaande urenbeperking te komen dan al is aangegeven door de primaire verzekeringsarts. Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide verzekeringsartsen van verweerder afdoende gemotiveerd dat voor het stellen van een ruimere urenbeperking in verband met huidige en nog in te zetten behandelingen voor eiser geen medische argumenten aanwezig zijn. Objectieve medische gegevens die het betoog van eiser ondersteunen, zijn door eiser niet overgelegd. Het betoog van eiser kan daarom niet slagen.
6.3.
Het vorenstaande betekent dat de medische beoordeling van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
7.1.
Aan de hand van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML heeft de primaire arbeidsdeskundige voor eiser de functies van wikkelaar (SBC-code 267053), productiemedewerker industrie (SBC‑code 111180) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) geselecteerd met als reserve de functie telefonisch verkoper (SBC-code 315173). De arbeidsdeskundige komt in zijn rapportage van 5 augustus 2019 tot de conclusie dat eiser op 5 augustus 2019 23,66 % arbeidsongeschikt is.
7.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft met inachtneming van de bezwaren van eiser heroverwogen of de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies passend zijn voor eiser. In zijn rapportage van 7 april 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b geconcludeerd dat de functie wikkelaar niet geschikt is voor eiser omdat deze functie in een grote hal wordt uitgeoefend. Hoewel het geen bijzonder hectische en/of rumoerige omgeving betreft, kan volgens de arbeidsdeskundige b&b niet worden gezegd dat voldaan wordt aan de in de FML gestelde voorwaarde: “geen lawaai en geen fabriekshallen of iets dergelijks”. De overige door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies zijn passend voor eiser. In zijn rapportage komt de arbeidsdeskundige tot de conclusie dat er geen aanleiding is om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is per 5 augustus 2019.
7.3.
In beroep en ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de functies van samensteller en productiemedewerker niet geschikt zijn voor hem, omdat de werkzaamheden van deze functies in een fabriekshal uitgevoerd moeten worden. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het niet om een letterlijke interpretatie van het begrip ‘fabriekshal’ maar om de aard van de werkzaamheden van deze functies en de werkomgeving waarin deze functies verricht dienen te worden. Gelet op de functieomschrijvingen van de geselecteerde functies samensteller en productiemedewerker is de rechtbank, anders dan eiser meent, niet vergelijkbaar met de vervallen functie van wikkelaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b en zijn aanvullende rapportage van 26 augustus 2020 in reactie op het beroepschrift naar voren komt dat de geduide functies in een (zeer) rustige werkomgeving verricht worden en er ten aanzien van de geduide functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is bij functie van medior soldering operator het geluidsniveau te vergelijken met een kantoor- of laboratoriumomgeving. De machines zijn geluid geïsoleerd. Ook qua ‘hectiek’ is het enigszins met de genoemde werkomgevingen te vergelijken; er zijn ‘eilanden’ met meerdere tegen elkaar geschoven werktafels. Bij de functie montagemedewerker wordt het lopen zoveel mogelijk beperkt zodat het niet storend is op de afdeling. De werkomgeving wordt zo rustig mogelijk te houden. Bij de functie stikster worden de werkzaamheden uitgevoerd in een klein bedrijf. Ook zijn er volgens de arbeidsdeskundige b&b geen beperkingen gesteld die het werk van de functie klantadviseur, die in een kantooromgeving wordt verricht, in de weg staan. Met deze motivering heeft de arbeidsdeskundige b&b naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat eiser instaat wordt geacht om de geselecteerde functies te verrichten.
7.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat uit de FML volgt dat hij gemiddeld 30 uur per week zou mogen werken. In de FML is door de verzekeringsarts onder 6.3.2 opgenomen: ‘kan gemiddeld ongeveer 30 uur per week werken’, met als toelichting ‘max. 32 upw’. Anders dan eiser meent, dient deze toelichting zo gelezen te worden dat eiser gemiddeld ook 32 uur per week mag werken. In dat verband heeft de arbeidsdeskundige b&b naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat voor het betoog van eiser dat hiermee bedoeld zou zijn dat eiser gemiddeld 30 uur – en alleen als uitzondering 32 uur per week zou mogen worden gewerkt – geen enkele grond bestaat. De rechtbank betrekt daarbij ook dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts duidelijk naar voren komt dat eiser maximaal 32 uur per week kan werken.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage afdoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangegeven bezwaren ten aanzien van de geschiktheid van de functies niet gevolgd kunnen worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de arbeidsdeskundige b&b gegeven motivering over de geschiktheid van de functies voor eiser voor onjuist te houden. In aanmerking wordt ook genomen dat de signaleringen waaruit blijkt dat er een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid is, per functie in de resultaat functiebeoordelingen door de verzekeringsarts voldoende zijn gemotiveerd.
7.6.
Nu eiser in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op zijn medische situatie op 14 oktober 2019, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser. Ook in wat eiser overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de door de arbeidsdeskundige b&b gegeven motivering over de geschiktheid van de functies voor eiser voor onjuist te houden. Eiser was dan ook per 14 oktober 2019 in staat te achten de geselecteerde functies te vervullen.
7.7.
Het vorenstaande betekent dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
8 De slotsom is derhalve dat de WIA-uitkering van eiser op goede gronden met ingang van 14 oktober 2019 is beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.