ECLI:NL:RBDHA:2021:808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
NL 21.685 en 21.686 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had zijn asielaanvraag op 8 augustus 2020 ingediend, maar verweerder stelde dat er een visum voor Roemenië was afgegeven op 29 februari 2020, waardoor Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de gronden van beroep van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat verweerder gemotiveerd had gereageerd op de eerder aangevoerde argumenten. Eiser had wel een nieuw argument ingebracht over belemmeringen voor de feitelijke overdracht naar Roemenië, maar dit was niet nader onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat Roemenië zijn internationale verplichtingen nakomt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.685 (beroep)
NL.21.686 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft daarbij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) doet op grond van de artikelen 8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren in [geboorteland] op [geboortedatum] . Zijn nationaliteit is voor verweerder onbekend. Op 8 augustus 2020 heeft hij in Nederland zijn asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval is gebleken dat voor eiser een visum voor Roemenië is afgegeven op 29 februari 2020 met een geldigheidsduur tot
26 augustus 2020. Nederland heeft bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Op
30 oktober 2020 heeft Roemenië dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden van beroep een herhaling zijn van wat eiser eerder in zijn zienswijze en tijdens zijn gehoor heeft aangevoerd. Omdat verweerder hierop in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en omdat in beroep niet is onderbouwd in hoeverre de motivering van verweerder in het bestreden besluit tekortschiet, is de rechtbank van oordeel dat de gronden van beroep niet kunnen worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De beroepsgronden kunnen daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. Eiser heeft in zijn beroepsgronden nog wel het nieuwe argument naar voren gebracht dat belemmeringen bestaan voor de feitelijke overdracht. De Roemeense autoriteiten hebben immers aangegeven dat de overdracht alleen kan plaatsvinden
conform specifieke instructies in verband met Covid-19. Welke instructies dat zijn, is niet bekend gemaakt, aldus eiser. Op welke wijze dergelijke instructies relevant zijn voor het bestreden besluit, heeft eiser echter niet nader onderbouwd. De beroepsgrond faalt dan ook.
5. De rechtbank concludeert dat verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt heeft mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Roemenië de internationale verplichtingen nakomt.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL21.685 ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.686 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.