ECLI:NL:RBDHA:2021:808
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Roemenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had zijn asielaanvraag op 8 augustus 2020 ingediend, maar verweerder stelde dat er een visum voor Roemenië was afgegeven op 29 februari 2020, waardoor Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank oordeelde dat de gronden van beroep van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat verweerder gemotiveerd had gereageerd op de eerder aangevoerde argumenten. Eiser had wel een nieuw argument ingebracht over belemmeringen voor de feitelijke overdracht naar Roemenië, maar dit was niet nader onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren en dat Roemenië zijn internationale verplichtingen nakomt.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.