ECLI:NL:RBDHA:2021:8058
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van mensenhandel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt slachtoffer te zijn van mensenhandel, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van tijdelijke humanitaire gronden, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing ongegrond heeft verklaard, omdat het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte van de eiser op 30 december 2020 had geseponeerd. Dit gebeurde vanwege het ontbreken van rechtsmacht voor Nederland en het ontbreken van aanknopingspunten voor verder politieonderzoek. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van de eiser niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van dit voorschrift rechtvaardigen.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet ten onrechte niet is gehoord, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.