Uitspraak
Rechtbank Den Haag
Zaaknummer: 9135118/21-83051
Datum beschikking: 14 juli 2021
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.F. van Es,
1.Procedure
- het verzoekschrift van [Werknemer] van 2 april 2021;
- het verweerschrift van [Werkgever] van 17 juni 2021;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling en de ter zitting overgelegde pleitnotities, gehouden op 16 juni 2021. Voorts heeft de kantonrechter kennis genomen van de mail van mr. Van Es van 11 juni 2021 met één productie.
2.Feiten
We hebben elkaar afgelopen zaterdag 05/12/2020 gesproken omtrent jouw ontslag. We hebben tot nu toe een aantal zaken met je besproken.
Naar ons oordeel heeft werkgever in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat er sprake is van (gedeeltelijke) beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming. Immers, uit het krantenartikel van 12 november 2020 blijkt dat de winkel zal sluiten. Werknemer heeft deze sluiting ook niet weersproken. De beslissing van de werkgever om een gedeelte van de werkzaamheden in een nieuwe ondernemingsvorm voort te zetten, toetsen wij met een zekere mate van terughoudendheid. (…) Vanwege de grote concurrentie via het internet achtten wij het begrijpelijk dat werkgever de winkel sluit en enkel verder gaat met installatie- en reparatiewerkzaamheden.
De functiegroep Service & Installatie vermeldt bij niveau D dat de werknemer installaties en reparaties uitvoert waarvoor geen standaardoplossingen zijn. De werknemer lost complexe vragen en problemen zelf op. De werkzaamheden worden zelfstandig uitgevoerd en hiervoor is specifieke technische kennis en basiskennis van systemen en installaties nodig.
Bij de functiegroep Bezorging is bij niveau B vermeld dat het gaat om het bezorgen en installeren van apparatuur. Werknemer is verantwoordelijk voor het uitvoeren van een duidelijk omschreven taak volgens en vaste planning. Voor het werk is algemene technische kennis vereist. Werknemer voert standaardinstallaties en veel voorkomende reparaties zelfstandig uit.
3.Het verzoek en verweer
€ 50.000,00 bruto met vertrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, met wettelijke rente. Voor het geval de kantonrechter zal oordelen dat herstel van de dienstbetrekking in redelijkheid mogelijk is en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [Werkgever] , verzoekt [Werknemer] subsidiair vernietiging van de opzegging van het dienstverband en herstel van de arbeidsovereenkomst, met veroordeling van [Werkgever] tot betaling van het verschuldigde CAO-loon met emolumenten vanaf 1 januari 2021 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst.
In beide gevallen met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Ter onderbouwing van de vordering heeft [Werknemer] gesteld dat hij dient te worden ingedeeld in de functiegroep Service & Installatie van de CAO met een salaris van € 1.878,70.
4.Beoordeling
[Werkgever] maakt bezwaar tegen de vermeerdering in verband met het late tijdstip en de kantonrechter honoreert dit bezwaar. Niets stond er voor [Werknemer] aan in de weg om al in zijn verzoekschrift betaling van het loon van de afgelopen 5 jaar te verzoeken, ook al wist hij het bedrag niet precies; in zijn huidige verzoek onder VI is immers evenmin een bedrag genoemd. Het is in strijd met de goede procesorde om in een zo laat stadium van de procedure nog het verzoek te verhogen en de kantonrechter zal dit niet toestaan.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vraag is hoe de mededeling van [Werkgever] dat 5 december de laatste werkdag is van [Werknemer] , moet worden geduid. Gelet op de onder 2.4 geciteerde mail van [Werkgever] werden partijen het erover eens dat [Werknemer] niet meer zou komen werken; [Werknemer] is daarna ook niet meer op het werk verschenen en heeft evenmin stappen ondernomen om weer tot het werk te worden toegelaten. Een opzegging is het echter niet: uit het citaat blijkt dat partijen probeerden om tot een beëindiging met wederzijds goedvinden te komen, en dat [Werkgever] pas tot opzeggen is overgegaan, toen uit het antwoord van [Werknemer] op 11 december 2020 bleek dat zij geen overeenstemming bereikten.
Eerst op 18 januari 2021 heeft [Werkgever] de arbeidsovereenkomst opgezegd. Verder zijn partijen het erover eens dat [Werkgever] tot het einde van de opzegtermijn/tot en met mei 2021 het salaris aan [Werknemer] heeft doorbetaald. Bij een opzegtermijn van 4 maanden, kan er geen opzegging op 5 december 2020 zijn geweest.
Er is dus evenmin sprake van een opzegging zonder toestemming van het UWV.
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen sprake van opzettelijke verzwijging van feiten in het verzoek aan het UWV. Als functie van [Werknemer] heeft [Werkgever] vermeld: verkoper/chauffeur, terwijl bij de beschrijving van de functie is vermeld: het verkopen, installeren en repareren van elektrotechnische apparaten. In zijn verweerschrift heeft [Werknemer] aan het UWV geschreven dat hij geen verkoper/chauffeur is, en dat zijn werkzaamheden bestonden uit het repareren van witgoed apparaten en het monteren en installeren van audio en video apparatuur.
Op de zitting heeft [Werknemer] echter verteld dat hij regelmatig iets aan een klant verkocht als hij bij een klant was en het apparaat was niet meer te repareren. Gelet hierop is er volgens de kantonrechter geen sprake van een verzwijging door [Werkgever] , omdat [Werknemer] ook verkoopwerkzaamheden verrichtte.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van overgang van de onderneming van [Werkgever] naar [VOF] . [Werkgever] voert terecht aan dat beide bedrijven wezenlijk van elkaar verschillen. Dit komt vooral door het verdwijnen van de fysieke winkel, die er was onder [Werkgever] . [VOF] heeft zich vrijwel geheel gericht op het repareren van goederen, die elders zijn gekocht; dit terwijl [Werkgever] gericht was op verkoop van producten in de winkel en via de website van [eenmanszaak] , en installatie, aflevering en reparatie van die verkochte producten. Daardoor komt bij [VOF] de nadruk meer te liggen op service en reparatie, zoals ook te lezen is in de titel van het artikel uit het blad ‘Rondom [plaats] ’.
Dat [VOF] gebruik maakt van twee bedrijfsbussen, inventaris of gereedschap van [Werkgever] maakt niet dat er ondanks het sluiten van de winkel toch sprake is van overgang van een onderneming. Dit is immers van ondergeschikt belang voor de identiteit van de onderneming. Voorts zijn de website en het adres veranderd. En dat er een klantenbestand is overgedragen, stelt [Werknemer] , maar wordt door [Werkgever] betwist en door [Werknemer] verder niet onderbouwd. Nu er volgens de kantonrechter geen sprake is van overgang van een onderneming, is er evenmin sprake van overgang van rechten en verplichtingen.
Ter zitting is besproken dat de werkdagen van [Werknemer] eruit bestonden dat hij in de ochtend spullen in de auto laadde en naar de klanten bracht. Bij de klanten laadde hij de spullen uit. [Werknemer] installeerde witgoed en hij hing bruingoed (tv, geluid) op. Hij leverde gebruiksklaar op en legde de werking uit. Bij meer complexe reparaties nam [Werknemer] contact op met de zaak; [Werkgever] kon die reparaties doen, [Werknemer] niet. [Werkgever] heeft daarvoor een speciale technische opleiding gevolgd.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het verschil tussen de functiegroep Service en Installatie enerzijds en Bezorging anderzijds vooral gelegen in het feit dat onder de eerste de complexere installaties en reparaties vallen waarvoor geen standaardoplossingen zijn, terwijl het bij Bezorging gaat om standaard installaties en veel voorkomende reparaties. Uit hetgeen partijen op de zitting over de werkzaamheden van [Werknemer] hebben verteld, volgt dat hij geen complexe reparaties doet. Zijn werkzaamheden vallen dus onder de functie Bezorging. De kantonrechter zal het verzoek onder VI afwijzen.
[Werknemer] stelt dat aan hem een transitievergoeding van € 16.388,53 bruto dient te worden betaald, gebaseerd op een bruto maandsalaris van € 1.878,70.
De kantonrechter zal dit verzoek afwijzen, omdat het gebaseerd is op een onjuist maandsalaris. Het maandsalaris van [Werknemer] bedroeg laatstelijk namelijk € 1.684,80. Het hogere maandsalaris is gebaseerd op de stelling van [Werknemer] dat hij valt in de functiegroep Service & Installatie niveau D. Dit argument heeft de kantonrechter hiervoor verworpen. De kantonrechter zal het verzoek onder I afwijzen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen. Uit het voorgaande volgt dat [Werkgever] de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, er geen sprake van is dat [Werkgever] opzettelijk feiten heeft verzwegen bij de ontslagaanvraag aan het UWV, hij de opzegtermijn wel in acht heeft genomen en de afgelopen 5 jaar het juiste salaris aan [Werknemer] heeft betaald. [Werknemer] voert hier tenslotte nog aan dat [Werkgever] ongeoorloofde pressie heeft uitgeoefend, maar die stelling is onvoldoende onderbouwd. Ook het verzoek onder II en IV zal de kantonrechter afwijzen.