ECLI:NL:RBDHA:2021:8035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
NL21.3074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beoordeling van bewijsstukken in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, had asiel aangevraagd vanwege problemen met een organisatie in Nigeria die hem zou hebben gezocht vanwege illegale olieproductie. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van eisers verklaringen in twijfel trok. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft eiser een kopie van een krantenartikel overgelegd als bewijs voor zijn verhaal. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had doorgevraagd over de overgelegde foto’s en het krantenartikel. Eiser heeft later een origineel exemplaar van het krantenartikel overgelegd, wat de rechtbank als relevant beschouwde. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, waarbij het originele krantenartikel op echtheid moest worden onderzocht. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.068,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat eiser de beslissing op zijn aanvraag in Nederland mag afwachten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3074 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Vissers).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een asielvergunning voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackeij. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [1995] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft asiel aangevraagd vanwege de door hem gestelde problemen met de [organisatie] (hierna: [organisatie]) wegens illegale vervaardiging van olie. Eiser heeft verklaard dat hij zich in Nigeria vanaf zijn twaalfde bezighield met het onwettig aftappen van oliepijpleidingen en de daaruit verkregen olie verhandelde. Naar aanleiding hiervan zou eiser zijn aangehouden door de [organisatie] en overgebracht naar een boot. Daar wist eiser te ontsnappen en eiser hoorde de volgende dag van zijn oom dat de Nigeriaanse politie hem zocht. Eiser heeft verklaard daarop te zijn vertrokken uit Nigeria. Dat eiser gezocht wordt, blijkt volgens hem uit een krantenartikel uit 2018 waarin hij wordt genoemd. Eiser heeft bij de zienswijze alsnog een kopie van dat krantenartikel overgelegd.
Verweerder heeft het element van eisers nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig gevonden, maar het element van de gestelde problemen niet. Verweerder heeft daarom, en omdat eiser kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen, eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard (artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, onder e van de Vreemdelingenwet 2000).
2. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte de kopie van het overgelegde krantenartikel als onvoldoende heeft aangemerkt om de geloofwaardigheid van het vluchtrelaas te onderbouwen. Eiser heeft namelijk uitgelegd waarom hij niet over het origineel kan beschikken, en wijst erop dat een kopie ook bij de beoordeling kan worden betrokken. Dat de naam van de krant in de zienswijze ‘Anambra Business News’ wordt genoemd, terwijl de krant ‘West Africa Business News’ heet, doet niet ter zake, omdat de eerstgenoemde naam de naam is van het economische deel van de krant. Verweerder had op basis van het krantenartikel nader onderzoek moeten doen, aldus eiser. Eiser brengt daarnaast naar voren dat hij in Nigeria een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, nu hij met foto’s te zien is op het internet. Ten onrechte wordt door verweerder gesteld dat die foto’s niet van hem zijn, en uit het krantenartikel blijkt duidelijk dat hij gezocht wordt, aldus eiser. Verweerder heeft volgens eiser te weinig doorgevraagd over op welke foto’s hij te zien is.
In beroep heeft eiser alsnog een volgens hem originele versie van het krantenbericht overgelegd. Eiser vindt dat verweerder alleen al daarom het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Verweerder zegt namelijk zelf in dat besluit dat de motivering anders zou zijn geweest als eiser een origineel exemplaar had overgelegd, wat hij nu heeft gedaan.
2.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser voert terecht aan dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat hij alsnog een origineel exemplaar van het krantenbericht heeft overgelegd. Verweerder heeft inderdaad in het besluit opgenomen dat overwegingen anders waren uitgevallen als het originele artikel er zou zijn, hetgeen nu het geval is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij het krantenartikel op echtheid kan onderzoeken. De rechtbank is het niet met verweerder eens dat eiser dit originele artikel te laat heeft ingebracht in de procedure. Daarbij is van belang dat eiser 2 jaar gewacht heeft op de aanvang van zijn procedure, het eerste gehoor heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021 en eiser ruim een maand later al met aanvullend bewijs is gekomen. Eiser kan gevolgd worden in zijn stelling dat hij pas vanaf het daadwerkelijke begin van de procedure ervan op de hoogte was of kon zijn dat verweerder prijs stelt op het originele exemplaar van het krantenbericht.
2.2.
Eiser voert daarnaast terecht aan dat verweerder te weinig heeft doorgevraagd over de foto’s. In het nader gehoor is aan eiser alleen gevraagd of hij zelf op een van de door hem overgelegde foto’s staat. Eiser heeft die vraag bevestigend beantwoord. Uit het verslag nader gehoor blijkt niet dat daarna is doorgevraagd naar foto’s waar eiser volgens hem op staat. Ter zitting heeft eiser aangewezen op welke foto’s hij volgens hem staat. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte, zonder voldoende door te vragen, betrokken dat eiser niet heeft toegelicht op welke foto’s hij te zien zou zijn.
3. Het beroep is gegrond. Verweerder moet binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Omdat het op de weg van verweerder ligt om het originele krantenartikel op echtheid te onderzoeken, vanwege het grote belang dat hieraan in het bestreden besluit wordt gehecht en omdat
wellicht nadere vragen gesteld moeten worden over de door eiser overgelegde foto’s, ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak finaal te beslechten en daartoe aan te houden. Aan beoordeling van de andere overwegingen komt de rechtbank thans niet toe, omdat verweerder ook zelf van belang acht dat de krant op echtheid wordt onderzocht en dat de conclusies van dit onderzoek van belang zijn voor de integrale beoordeling.
4. Verweerder moet de proceskosten vergoeden. Op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de
rechtbank deze kosten vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat eiser de beslissing op de aanvraag in Nederland mag afwachten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
1 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.