In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een locatiemanager die zich ziek had gemeld, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn dagloon, dat door het UWV was vastgesteld op € 141,01, en stelde dat dit bedrag te laag was en niet recht deed aan zijn financiële situatie. Hij voerde aan dat het dagloon onjuist was berekend, omdat het UWV niet had gekeken naar zijn volledige werkverleden en de eindejaarsuitkering niet had meegenomen in de berekening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de juiste regels heeft toegepast bij de berekening van het dagloon, zoals vastgelegd in het Dagloonbesluit. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht was uitgegaan van de juiste aangiftetijdvakken en referteperiodes. Eiser had in april 2019 slechts één dag per week gewerkt, wat de hoogte van zijn dagloon negatief beïnvloedde. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet ten gunste van eiser kon afwijken van het Dagloonbesluit, dat als algemeen verbindend voorschrift geldt. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon correct was, ondanks een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij niet in het gelijk werd gesteld. De rechtbank wees erop dat er andere regels zijn die kunnen voorzien in situaties waarin iemand onder het bestaansminimum komt door een laag dagloon. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. L. Lemmen, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.