ECLI:NL:RBDHA:2021:7975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen toekenningsbeslissing vrijwillige verzekering Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van 16 juli 2020, waarin verweerder haar mededeelde dat zij met ingang van 22 oktober 2019 werd toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) voor een dagloon van € 4,-. In het bestreden besluit van 2 oktober 2020 verklaarde verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat de brief van 16 juli 2020 niet op rechtsgevolg was gericht.

Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiseres betoogde dat de brief van 16 juli 2020 wel degelijk op rechtsgevolg was gericht, omdat daarin het dagloon was vastgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat deze niets toevoegde aan de eerdere beslissing van 15 juli 2020, waarin eiseres al was toegelaten tot de verzekering.

De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de rechtbank was ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.D. Haytink),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Lam).

Procesverloop

Bij brief van 16 juli 2020 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij met ingang van 22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) voor een dagloon van € 4,-.
In het besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen de brief van 16 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken ingestuurd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft zich op 13 januari 2020 aangemeld voor de vrijwillige verzekering voor de ZW en Wet WIA. Verweerder heeft daarop het besluit van 22 januari 2020 genomen en de aanvraag afgewezen. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder het besluit van 15 juli 2020 genomen. Daarin heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 13 januari 2020 herroepen, in die zin dat eiseres per 22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en Wet WIA voor een dagloon van € 4,-. Vervolgens heeft verweerder op 16 juli 2020 een toekenningsbeslissing naar eiseres verstuurd. Tegen de beslissing op bezwaar van
15 juli 2020 heeft eiseres (apart) beroep ingesteld (zaaknummer 20/5456ZW).
2. Eiseres is ook in bezwaar gegaan tegen de toekenningsbeslissing. Verweerder heeft daarop het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat de brief van 16 juli 2020 niet op rechtsgevolg is gericht. Bij het besluit van 15 juli 2020 is immers bepaald dat eiseres per
22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en Wet WIA voor een dagloon van € 4,- en dit is een op rechtsgevolg gericht besluit, aldus verweerder.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betoogt dat de brief van 16 juli 2020 wel degelijk op een rechtsgevolg is gericht. In deze brief is het dagloon namelijk op € 4,- bepaald. Ten aanzien van de vaststelling van het dagloon voert eiseres dezelfde gronden aan zoals vermeld in het beroepschrift in de zaak 20/5456ZW.
4.1
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarbij wordt met een rechtshandeling bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg, dat wil zeggen op het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 16 juli 2020 geen besluit is in de zin van de Awb. Deze brief voegt niets toe aan wat verweerder in de beslissing op bezwaar van 15 juli 2020, als resultaat van de heroverweging heeft bepaald, namelijk dat eiseres alsnog per 22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en Wet WIA voor een dagloon van € 4,-. Het rechtsgevolg (de toelating van eiseres) is dan ook ingetreden met het besluit van 15 juli 2020. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
De rechtbank merkt nog op dat verweerder onder de brief van 16 juli 2020 ten onrechte heeft vermeld dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het verdient aanbeveling om in voorkomende gevallen duidelijk te maken dat de “toekenningsbeslissing” een uitwerking vormt van de beslissing op bezwaar, en dat daartegen dus niet apart (opnieuw) bezwaar open staat.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.