ECLI:NL:RBDHA:2021:797
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing urgentieverklaring op basis van regionale binding en hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Eiseres, die samen met haar dochter bij haar moeder woont, had de urgentieverklaring aangevraagd omdat de woonsituatie te druk is en dit leidt tot stress, wat ook invloed heeft op haar dochter. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres geen regionale binding had volgens de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019. Eiseres voerde aan dat de hardheidsclausule ten onrechte niet was toegepast, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de noodzaak voor een stabiele woonsituatie voor haar dochter.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in redelijkheid kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Eiseres had weliswaar een moeilijke woonsituatie, maar de rechtbank concludeerde dat deze niet zodanig ernstig was dat voorrang op andere woningzoekenden gerechtvaardigd was. Bovendien werd de schaarste aan sociale woningen in de regio meegewogen in de beslissing.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat de door eiseres aangehaalde vergelijkbare gevallen niet op dezelfde wijze waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.