ECLI:NL:RBDHA:2021:797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4989
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van regionale binding en hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Eiseres, die samen met haar dochter bij haar moeder woont, had de urgentieverklaring aangevraagd omdat de woonsituatie te druk is en dit leidt tot stress, wat ook invloed heeft op haar dochter. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres geen regionale binding had volgens de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019. Eiseres voerde aan dat de hardheidsclausule ten onrechte niet was toegepast, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de noodzaak voor een stabiele woonsituatie voor haar dochter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in redelijkheid kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Eiseres had weliswaar een moeilijke woonsituatie, maar de rechtbank concludeerde dat deze niet zodanig ernstig was dat voorrang op andere woningzoekenden gerechtvaardigd was. Bovendien werd de schaarste aan sociale woningen in de regio meegewogen in de beslissing.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat de door eiseres aangehaalde vergelijkbare gevallen niet op dezelfde wijze waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.M. Koorn-Harkema),
en

het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: drs. T. van Santen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021 door middel van een videoverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres woont samen met haar inmiddels vijfjarige dochter in bij haar moeder. In deze woning verblijven ook de zus van eiseres en diens minderjarige kind. Eiseres heeft de urgentieverklaring aangevraagd omdat het te druk in huis is voor haar moeder, die bekend is met medische problematiek. Dit zorgt voor stress in huis, wat ook zijn weerslag heeft op de dochter van eiseres. Ook de relatie tussen eiseres en haar ex-partner heeft zijn weerslag op hen gehad. Een rustige thuissituatie zou het herstel van beiden bevorderen.
2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres geen regionale binding heeft (artikel 20, eerste lid, sub b van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019 (de Huisvestingsverordening)). De hardheidsclausule heeft verweerder niet toegepast omdat niet gebleken is van bijzondere feiten of omstandigheden die dat rechtvaardigen. In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
3 Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Eiseres heeft haar hele leven in Leiden gewoond en heeft alleen korte tijd met haar voormalige partner in Zoetermeer gewoond. Omdat dit een gewelddadige relatie betrof, is eiseres medio 2019 noodgedwongen bij haar moeder ingetrokken. Aangezien eiseres in Leiderdorp werkzaam is en niet beschikt over een rijbewijs, moet zij ook in die regio wonen.
Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat haar twee op haar zaak gelijkende gevallen bekend zijn waarin wel een urgentieverklaring verleend is.
Een ander omstandigheid die maakt dat verweerder toepassing moet geven aan de hardheidsclausule, is dat het Centrum voor Jeugd en Gezin een onderzoek wil starten naar de dochter van eiseres. De daarvoor benodigde stabiele situatie is bij de huidige woonsituatie niet aan de orde. Het sociaal wijkteam heeft ook nog niks voor eiseres kunnen betekenen.
Tot slot stelt verweerder volgens eiseres ten onrechte dat zij binnen zes maanden in aanmerking zou kunnen komen voor een woning. Eiseres eindigt structureel te laag bij de reacties. Van de lootwoningen heeft eiseres lage verwachtingen.
4 Ingevolge artikel 33 van de Huisvestingsverordening zijn het Dagelijks Bestuur en de door haar op grond van deze verordening ingestelde urgentiecommissie bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager gemotiveerd af te wijken van deze verordening.
5 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen alleen in geschil is of toepassing gegeven moet worden aan de hardheidsclausule.
In gevallen van bijzondere hardheid kan verweerder een urgentieverklaring verlenen. Hoewel de woonsituatie van eiseres verre van ideaal is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijzing van het verzoek geen geval van bijzondere hardheid oplevert. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat er een grote schaarste is aan sociale woningen in de regio en dat bij eiseres geen sprake is van een dusdanig ernstige en afwijkende situatie dat voorrang op andere woningzoekenden gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovendien de inschrijfduur van eiseres en het beperkte zoekgebied dat zij hanteert in haar nadeel mogen meewegen.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Over de zaak van mevrouw [A] ( [A] ) hebben partijen ter zitting voldoende nadere toelichting gegeven. De rechtbank is uit deze informatie gebleken dat geen sprake is van een vergelijkbaar geval, nu [A] vanuit een moeder-kind huis een urgentieverklaring heeft gekregen. Daarbij is ook van belang dat [A] geen familieleden had die haar konden ondersteunen.
De gestelde vergelijkbare zaak van een mevrouw uit België, wiens naam eiseres niet mag noemen, heeft eiseres onvoldoende concreet gemaakt om te kunnen beoordelen.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.