ECLI:NL:RBDHA:2021:7968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/6373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van betaalde voorschotten ziektewetuitkering en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van betaalde voorschotten van een ziektewetuitkering. Eiser, die lijdt aan het syndroom van Asperger, was per 2 maart 2020 niet meer in aanmerking gekomen voor een ziektewetuitkering, zoals vastgesteld in primair besluit I van 11 mei 2020. In primair besluit II van 14 mei 2020 werd een bedrag van € 3.112,34 aan voorschotten teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard in bestreden besluit I van 24 augustus 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het bezwaar van eiser tegen primair besluit I te laat was ingediend, en dat er geen reden was om de termijnoverschrijding te verschoonbaar te achten. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk en dat er geen medische grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat was om adequaat te functioneren en zijn belangen te behartigen.

De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard voor zover het ziet op primair besluit I, en niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op primair besluit II. Het beroep tegen bestreden besluit II werd eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder bovendien opgedragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 11 mei 2020 (primair besluit I) heeft verweerder bepaald dat eiser per
2 maart 2020 niet in aanmerking komt voor een ziektewetuitkering.
In het besluit van 14 mei 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de betaalde voorschotten over de periode van 4 maart 2020 tot en met 3 mei 2020, te weten een bedrag van
€ 3.112,34 bruto, van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 24 augustus 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen primair besluit I en II niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 4 november 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd in die zin dat het bezwaar van eiser gericht tegen primair besluit II ongegrond wordt verklaard.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, geen beroepsgronden ingediend tegen bestreden besluit II.
Verweerder heeft op 6 mei 2021 nog stukken nagezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn moeder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als orderpicker. Zijn (ex-)werkgever heeft op
2 maart 2020 bij verweerder gemeld dat eiser ziek is. Eiser ontvangt vanaf 4 maart 2020 een voorschot van € 72,38 bruto per dag. Bij besluit van 6 mei 2020 is deze uitbetaling geschorst, omdat eiser niet telefonisch bereikbaar is voor de arts in dienst van verweerder.
1.2.
Op 11 mei 2020 heeft er een telefonisch spreekuur plaatsgehad met de arts in dienst van verweerder. Deze arts komt in het rapport van gelijke datum tot de conclusie dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en eiser is volgens deze arts geschikt te achten voor zijn eigen werk. Bij primair besluit I is daarom geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een ziektewetuitkering. Vervolgens is bij primair besluit II een bedrag van € 3.112,34 bruto aan voorschotten teruggevorderd, omdat eiser niet arbeidsongeschikt is te achten. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat in eisers situatie geen sprake is van een zeer bijzondere situatie op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering kan worden afgezien.
2. Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen primair besluit I en II niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
Standpunten van partijen
3.1.
Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het door hem ingestelde bezwaar te laat is ingediend. Vanwege het syndroom van Asperger is hij ernstig beperkt in zijn functioneren en daardoor was hij niet in staat om adequaat op het primaire besluit te reageren. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar een brief van de huisarts van 7 augustus 2020 en een brief van zijn moeder, gedateerd op 1 oktober 2020. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de verzekeringsarts ten onrechte heeft volstaan met een telefonisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek (zodat een persoonlijk onderzoek achterwege is gebleven) en dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de huisarts.
3.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat dit verweer een reactie is op het beroep gericht tegen bestreden besluit I, voor zover het ziet op primair besluit I. Verweerder ziet in de beroepsgronden geen aanleiding om het standpunt te herzien en verwijst ter onderbouwing daarvan naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 2 november 2020. De verzekeringsarts b&b komt in voornoemd rapport tot de conclusie dat er geen medische grond is voor een verschoonbare termijnoverschrijding. Voor zover bestreden besluit I ziet op primair besluit II verwijst verweerder naar de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 november 2020 en verzoekt hij dit besluit op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure te betrekken.
3.3.
Bij bestreden besluit II wordt primair besluit II gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een ziektewetuitkering en daardoor had hij ook geen recht op het betaalde voorschot. De voorschotten moeten volgens de wet worden teruggevorderd.
Beoordeling door de rechtbank4.1. De rechtbank stelt in deze zaak voorop dat bestreden besluit II een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, voor zover het ziet op primair besluit II. Op grond van deze bepaling is het beroep van eiser van rechtswege mede gericht tegen dat besluit. Niet is gebleken dat eiser nog een belang heeft bij zijn beroep tegen bestreden besluit I, voor zover het ziet op primair besluit II. De rechtbank zal daarom het beroep tegen bestreden besluit I, voor zover het ziet op primair besluit II, niet-ontvankelijk verklaren. Wel zal de rechtbank bestreden besluit II inhoudelijk beoordelen. Alvorens daartoe over te gaan zal de rechtbank bestreden besluit I inhoudelijk beoordelen, voor zover het ziet op primair besluit I.
Inhoudelijke beoordeling bestreden besluit I (voor zover het ziet op primair besluit I)
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 75k van de Ziektewet bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j (een geschil van geneeskundige aard over het al dan niet bestaan of voortbestaan van ongeschiktheid tot werken) in afwijking van artikel 6:7 van de Awb twee weken. Niet in geschil is dat eiser zijn bezwaarschrift gericht tegen primair besluit I na afloop van die termijn heeft ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.3.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding vormt geen aanleiding anders te oordelen dan verweerder heeft gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 2 november 2020 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat in de periode in geding geen sprake was van dusdanig psychische klachten dat eiser niet meer in staat was voor zijn belangen op te komen of iemand in te schakelen. De rechtbank neemt allereerst in overweging dat door de artsen niet wordt ontkend dat eiser het syndroom van Asperger heeft, maar dat eiser de afgelopen jaren heeft aangetoond met zijn beperkingen als gevolg van het syndroom van Asperger zelfstandig te kunnen functioneren en te werken. Weliswaar zijn er volgens de artsen aanwijzingen voor verminderd ziekte-inzicht en vermijdingsgedrag, echter in de situatie dat de ziektewetuitkering van eiser wordt stopgezet blijkt hij adequaat te kunnen reageren. Voorts is eiser volgens de verzekeringsarts b&b in staat feitelijke, coherente informatie te verschaffen en adequate afwegingen te maken. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser (en daarbij inbegrepen de brief van de huisarts en de moeder van eiser) en in wat hij ter zitting heeft verklaard geen aanleiding om de verzekeringsarts b&b niet te volgen. Ook de recente onderbewindstelling doet daaraan niet af. De periode in geding ziet immers op een periode in het verleden, te weten mei 2020.
4.4.
Wat eiser verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, omdat alleen de ontvankelijkheid van het bezwaar ter beoordeling voorligt.
Inhoudelijke beoordeling bestreden besluit II
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het inleidend beroepschrift van eiser ertoe heeft geleid dat verweerder bestreden besluit II heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in bestreden besluit II inzichtelijk uiteengezet waarom het bezwaar gericht tegen primair besluit II ongegrond is. Doordat eiser geen recht had op een ziektewetuitkering had hij ook geen recht op het betaalde voorschot. Daarom moet verweerder het betaalde voorschot terugvorderen. Eiser heeft niet gemotiveerd aangevoerd waarom bestreden besluit II onjuist zou zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van bestreden besluit II.
Conclusie
5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van eiser gericht tegen bestreden besluit I ongegrond is, voor zover het ziet op primair besluit I. Het beroep gericht tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk, voor zover het ziet op primair besluit II. Het beroep gericht tegen bestreden besluit II is ongegrond.
6. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard de proceskosten van eiser te vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 1.068,-. Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I ongegrond, voor zover het ziet op primair besluit I;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk, voor zover het ziet op primair besluit II;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.