In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voogdij over een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van ernstige signalen van seksueel misbruik van [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en het verzoek was gericht op het toekennen van voorlopige voogdij aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is voldaan aan de gronden voor voorlopige voogdij, aangezien de moeder haar gezag uitoefent en er geen situatie is waarin [minderjarige] niet onder het wettelijk gezag staat.
De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat er mogelijk conflicterende belangen zijn tussen de moeder en [minderjarige] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Daarom heeft de rechtbank besloten om ambtshalve een bijzondere curator te benoemen op basis van artikel 1:250 BW, om de belangen van [minderjarige] te behartigen. Mw. mr. B.C.V.J. van Leur is benoemd als bijzondere curator en krijgt de opdracht om contact te houden met [minderjarige], haar bij te staan in het strafrechtelijke onderzoek en haar belangen zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft bepaald dat de bijzondere curator uiterlijk op 2 juni 2021 moet rapporteren over de situatie van [minderjarige].
De rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voogdij afgewezen en de benoeming van de bijzondere curator als noodzakelijke maatregel beschouwd, gezien de kwetsbare situatie van [minderjarige] en de noodzaak om haar belangen te beschermen in het strafrechtelijke onderzoek. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.