ECLI:NL:RBDHA:2021:7956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/4347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ziektewetuitkering na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig bezorger/chauffeur, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een ziektewetuitkering ontvangen na een verkeersongeval, maar deze uitkering werd per 17 januari 2020 beëindigd op basis van een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek. Eiser was van mening dat de beëindiging onterecht was, omdat hij vond dat zijn medische klachten onvoldoende waren onderzocht en dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden vanwege Covid-19.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser voerde aan dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet aan de vereisten voldeden en dat zijn klachten waren onderschat. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen nieuwe medische feiten waren gepresenteerd die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat de beëindiging van de uitkering rechtvaardigde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht van eiser te vergoeden, omdat de hoorzitting in bezwaar niet had plaatsgevonden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch en arbeidsdeskundig onderzoek in het kader van ziektewetuitkeringen en de rol van de rechtbank in het toetsen van de rechtmatigheid van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Tempo Team Flexresult B.V., te Diemen.

Procesverloop

In het besluit van 10 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder de ziektewetuitkering van eiser per 17 januari 2020 beëindigd.
In het besluit van 14 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft geen zienswijze ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Wat ging er aan deze procedure vooraf?
2.1.
Eiser was laatstelijk werkzaam als bezorger/chauffeur (als uitzendkracht zonder uitzendbeding bij de derde-partij) voor gemiddeld 42 uur per week. Op 17 december 2018 is hij voor dit werk uitgevallen als gevolg van klachten ontstaan na een verkeersongeval. Na beëindiging van het dienstverband heeft verweerder eiser per 7 januari 2019 in aanmerking gebracht voor een ziektewetuitkering.
2.2.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft verweerder eiser laten onderzoeken door de primaire arts. Deze arts komt in het rapport van
22 november 2019 tot de conclusie dat eiser ongeschikt is voor zijn eigen werk, maar dat hij op 16 december 2019 wel arbeidsmogelijkheden heeft. Daarom is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en daarin is opgenomen wat eiser wel en niet kan. Dat wordt ook wel de belastbaarheid genoemd. Vervolgens zijn door de primaire arbeidsdeskundige aan de hand van de FML functies geselecteerd die eiser nog wel zou kunnen verrichten. Eiser kan met deze functies meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Daarom is zijn ziektewetuitkering beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. In bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b is het eens met de primaire verzekeringsarts, de arbeidsdeskundige b&b is het eens met de primaire arbeidsdeskundige. Verweerder heeft het bezwaar daarom ongegrond verklaard. Het gevolg daarvan was dat de beëindiging van de ziektewetuitkering in stand bleef. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Standpunten van partijen4.1. Eiser voert in beroep aan dat hij het niet eens is met de beëindiging van de ziektewetuitkering. Volgens eiser heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid. Er heeft vanwege Covid-19 geen hoorzitting plaatsgehad. Ook is hij in bezwaar niet door een arts onderzocht en daarnaast is er geen informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Daarnaast betoogt eiser dat zijn medische klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiser op 1 april 2021 en 9 april 2021 nadere (medische) informatie ingebracht.
4.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Daarom ziet verweerder geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen het toelaten van de stukken die door eiser op 1 april 2021 en
9 april 2021 zijn ingebracht. Deze stukken heeft de rechtbank daarom toegevoegd aan het dossier.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.2.
Op grond van artikel 19ab van de ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig- en een arbeidskundig onderzoek.
5.3.
Sinds de invoering van artikel 19aa van de ZW geldt voor uitkeringsgerechtigden als eiser dat niet langer sprake is van een maximale uitkeringsduur van 104 weken. De uitkering van uitkeringsgerechtigden die geen werkgever meer hebben kan sindsdien al na een minimale uitkeringsduur van 52 weken, met een uitlooptermijn van een maand, worden beëindigd op basis van de uitkomst van de Eerstejaars ZW-beoordeling. Deze beoordeling is gelijk aan de theoretische schatting die in het kader van de WIA wordt uitgevoerd met toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, en met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het Uwv beoordeelt de geschiktheid voor gangbare (algemeen op de arbeidsmarkt voorkomende) arbeid.
Het geschil
6. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor de geduide functies per 17 januari 2020 juist is.
Beoordeling door de rechtbank
7.1.
Allereerst het volgende. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard het griffierecht van eiser te vergoeden. De aanleiding daarvoor is gelegen in het feit dat de hoorzitting in bezwaar vanwege Covid-19 achterwege is gelaten.
7.2.
Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
7.3.
Eiser is door de primaire verzekeringsarts gezien en lichamelijk onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemaakt dat er geen aanleiding was om informatie bij de behandelend sector op te vragen, omdat hij op grond van de beschikbare medische gegevens over voldoende informatie beschikte om een besluit te kunnen nemen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b de dossiergegevens bestudeerd en een rapport opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook de verzekeringsarts b&b overtuigend gemotiveerd waarom er geen dringende reden was om een persoonlijk contact met eiser te hebben. Eiser was immers al gezien en onderzocht door de primaire arts en omdat een medische heroverweging in bezwaar geen second opinion procedure is, eiser in bezwaar geen nieuwe nog niet eerder onderkende medische feiten of omstandigheden heeft ingebracht die tevens een geheel ander licht werpen op de zaak en gelet op het Corona beleid, waardoor geen hoorzittingen konden worden gehouden. De rechtbank kan verweerder dan ook volgen in zijn conclusie dat het bezwaar kon worden afgerond op basis van de beschikbare stukken. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verder is duidelijk hoe de artsen tot hun beoordeling zijn gekomen en daarnaast vindt de rechtbank dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
Is de medische beoordeling van het bestreden besluit juist?
7.4.
Allereerst de beoordeling van de nek-, rug- en schouderklachten van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft uiteengezet waarom hij vindt dat de primaire arts deze klachten juist heeft ingeschat. De verzekeringsarts b&b acht van belang dat de primaire arts deze klachten tijdens het spreekuur duidelijk heeft uitgevraagd en daarnaast een lichamelijk onderzoek heeft verricht. Vervolgens concludeert de verzekeringsarts b&b navolgbaar dat in bezwaar geen nieuwe medische feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die onderbouwen dat de belastbaarheid van eiser onjuist is ingeschat. Eiser heeft in beroep aanvullende medische informatie van zijn behandelaars overgelegd die betrekking hebben op de nek-, rug- en schouderklachten. Deze informatie van de neuroloog en fysiotherapeut leidt niet tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen. Door de artsen is bij de beoordeling reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van een hernia en zij hebben, zoals de fysiotherapeut ook aangeeft, een beperking aangenomen op het item 5.2 waarbij als toelichting is opgenomen dat eiser de mogelijkheden moet krijgen om zijn taken te kunnen onderbreken zodat hij af en toe kan vertreden.
7.5.
Vervolgens het medicatiegebruik. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport opgemerkt dat eiser het gebruik van Oxycodon ten tijde in geding al gestaakt had en dat daarom geen aparte beperkingen vastgesteld hoeven te worden. Eiser heeft zijn ter zitting ingenomen stelling dat hij ten tijde van de beoordeling nog niet was gestopt met Oxycodon, niet aannemelijk gemaakt. Het door hem verstrekte medicatieoverzicht is daarvoor onvoldoende. De verzekeringsarts b&b wordt daarom gevolgd in zijn standpunt.
7.6.
Tot slot de psychische klachten. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding meer beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er ten tijde in geding geen psychische diagnose is vastgesteld en dat er op dat moment ook geen sprake van behandeling was. In beroep heeft eiser medische informatie overgelegd van de psycholoog die dat standpunt bevestigt. Uit deze informatie blijkt namelijk dat eiser sinds februari 2021 een traumabehandeling ondergaat. Ter zitting heeft eiser invoelbaar naar voren gebracht wat het auto ongeval met hem en zijn familieleden heeft gedaan. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser belangrijk wordt gevonden dat de artsen op de hoogte zijn van zijn psychische klachten en de impact die het op zijn leven heeft, maar de rechtbank kan deze klachten niet bij de onderhavige beoordeling betrekken. De rechtbank moet namelijk de gezondheidssituatie van eiser per 17 januari 2020 beoordelen en vast staat dat de informatie van de psycholoog van ruim een jaar later is. Dat eiser ter zitting heeft verklaard dat herstel van zijn lichamelijke klachten voorop stond en dat hij daarna pas ruimte had om stil te staan bij de psychische klachten, maakt het voorgaande niet anders.
7.7.
Nu door eiser geen andere medische informatie is ingediend waaruit blijkt dat de verzekeringsarts b&b bij zijn beoordeling van de voor eiser geldende belastbaarheid een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van eiser, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van deze arts zoals neergelegd in zijn rapport.
Arbeidsdeskundige beoordeling van het bestreden besluit
7.8.
Nu eiser vooral de medische beoordeling ter discussie heeft gesteld en de rechtbank er vanuit gaat dat die beoordeling juist is geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties: Boekhouder, Kassier (SBC-code 515070), Schadecorrespondent (SBC-code 516080) en Monteur printplaten (SBC-code 267051).
Conclusie
8. Verweerder heeft deugdelijk medisch en arbeidsdeskundig onderzoek gedaan. Op basis daarvan is komen vast te staan dat eiser meer dan 65% kan verdienen van zijn maatmaninkomen. Dat betekent dat verweerder de ziektewetuitkering van eiser terecht heeft beëindigd.
9.
Het beroep is ongegrond.
10. Gelet op hetgeen is overwogen onder punt 7.1. bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2021.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.