Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , V-nummer: [#]
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigden: mr. D.I. van Weerden en G.A. Dictus)
Procesverloop
Overwegingen
Eiser verblijft sinds 8 juli 1997 in Nederland. Eiser is met ingang van 10 juli 1997 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Met ingang van 8 april 1998 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verstrekt.
Daarnaast is er nooit twijfel geweest over zijn identiteit of nationaliteit. Verweerder heeft hem ook een inreisverbod opgelegd, wat impliceert dat hij een derdelander is. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 12 juni 2020. [4] Voorts heeft eiser gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021 [5] , waaruit volgt dat verweerder niet kan stellen dat eiser eerst in bewijsnood moet verkeren voordat hij zijn identiteit en nationaliteit met andere middelen kan aantonen. Die andere middelen moeten worden bezien vanuit het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Eisers procesdossier is daarbij relevant. Eiser heeft vanaf zijn eerste gehoor verklaard dat hij in Iran is geboren, dat hij de Iraanse nationaliteit heeft en dat zijn etnische afkomst Fars is. Hij is ook in het Farsi gehoord en van zijn ouders is een Iraanse huwelijksakte overgelegd. In zijn asieldossier is nooit getwijfeld aan zijn nationaliteit of identiteit. Het is volgens eiser in strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel om nu ineens te stellen dat er wel gegronde reden tot twijfel zou zijn. Verweerder heeft ook pas in het bestreden besluit vermeld dat eisers nationaliteit onbekend zou zijn.
Beslissing
mr. M.A.J. van Beek, leden, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.