ECLI:NL:RBDHA:2021:7881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/7316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging met verwijzing naar polygamie en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging met haar echtgenoot, referent, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De aanvraag werd afgewezen op basis van verschillende gronden, waaronder het niet aantonen van feitelijke gezinsleven, polygamie, en het niet voldoen aan het inburgerings- en middelenvereiste. Eiseres en haar twee kinderen, die ook Ghanese nationaliteit hebben, waren afhankelijk van het verblijfsrecht van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een feitelijke gezinsrelatie, mede door de aanwezigheid van een andere vrouw met wie referent samenwoont en kinderen heeft. Eiseres heeft betoogd dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende bewijsstukken te overleggen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had aangegeven waarom de aanvraag was afgewezen en dat de gronden voor afwijzing, met name het middelenvereiste, standhielden.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1]

mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen
[kind 1], V-nummer [V-nummer 2]
[kind 2], V-nummer [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. T. Stelpstra en mr. C.W. Griffioen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ” afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding (Skype) op 25 juni 2021. Hieraan hebben deelgenomen [referent] (hierna: referent) en de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres, geboren op [geboortedag 1] 1874 en haar twee kinderen, geboren respectievelijk op 14 augustus 2003 en [geboortedag 3] 2005, allen van Ghanese nationaliteit, willen naar Nederland komen voor gezinshereniging met referent, geboren op [geboortedag 4] 1955 in Ghana en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, met wie eiseres in Ghana in het huwelijk is getreden op 17 november 2016.
Op 14 februari 2020 heeft referent de onderhavige mvv-aanvraag ingediend.
2.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen omdat: niet is aangetoond dat er feitelijk invulling aan het gezinsleven tussen eiseres en referent wordt gegeven; sprake is van polygamie nu referent met een andere vrouw samenwoont, [A] , met wie hij drie kinderen heeft, het jongste waarvan tijdens het huwelijk van referent met eiseres is geboren (op [geboortedag 5] 2019); niet wordt voldaan aan het inburgeringsvereiste door eiseres en aan het middelenvereiste door referent; en geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Omdat eiseres geen verblijfsrecht krijgt, komen ook haar kinderen niet voor een mvv in aanmerking, aangezien hun verblijfsrecht een van het verblijfsrecht van eiseres afhankelijk karakter heeft.
2.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat er hoewel indicaties bestaan voor een vermoeden van een schijnhuwelijk, verweerder niet tot nader onderzoek in de zin van een simultaan gehoor zal overgaan, gelet op de andere afwijzingsgronden.
Eiseres is door verweerder niet meer in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij zich lang genoeg heeft ingezet en alles wat mogelijk is heeft gedaan om zich voor te bereiden op het examenonderdeel Leesvaardigheid, omdat dit niet zou leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar, nu er ook in bezwaar andere afwijzingsgronden zijn. Uit de beoordeling blijkt direct dat het bezwaar ongegrond is, daarom is eiseres niet op het bezwaar gehoord.
In aanvulling van het primaire besluit heeft verweerder in het kader van artikel 8 EVRM een belangenafweging verricht en zich op het standpunt gesteld dat het algemene belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres en haar kinderen en referent.
Wat stellen eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een polygame situatie. Ten onrechte is afgezien van het houden van simultaan gehoor en van het horen in bezwaar. Eiseres is verast door de snelheid waarmee het bestreden besluit is genomen, want zij had nog aanvullende bewijsstukken willen overleggen. Eiseres dient vrijstelling te worden verleend van het afleggen van het Basisexamen Inburgering. Referent is ten onrechte niet vrijgesteld van het middelenvereiste. Dit is in strijd met gelijkheidsbeginsel nu referent in de verblijfsrechtelijke procedure van zijn vorige partner [B] wel van het middelenvereiste was vrijgesteld vanwege zijn (visuele) handicap.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden en heeft het bestreden besluit gehandhaafd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres over de polygame situatie, het afzien van het (simultaan) horen en het niet verlenen van vrijstelling van het inburgeringsvereiste heeft aangevoerd, niet tot gegrondverklaring van het beroep kan leiden, omdat de door verweerder gegeven motivering ten aanzien van het middelenvereiste de afwijzing van de aanvraag kan dragen. Verweerder heeft in het primaire besluit uitgebreid uiteengezet waarom door referent niet wordt voldaan aan het middelenvereiste en referent heeft in beroep de juistheid van deze bevindingen niet gemotiveerd betwist anders dan met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, hetgeen hij eveneens in bezwaar heeft aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, namelijk omdat de financiële situatie van referent ten tijde van de verblijfsaanvraag van [B] – waar geen beroep op de publieke middelen was gedaan – niet gelijk is aan de huidige situatie van referent nu referent wel een beroep op de publieke middelen doet en een uitkering ontvangt volgens de norm voor gehuwden op basis van zijn relatie met [A] . Bovendien heeft referent geen stukken betreffende verlening van vrijstelling van het middelenvereiste overgelegd, terwijl verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld bij brief van 16 maart 2020 en brief van 16 april 2020, en in het primaire besluit erop heeft gewezen dat referent niet heeft aangetoond blijvend niet in staat te zijn aan het middelenvereiste te voldoen.
De rechtbank stelt vast dat ook nu in beroep geen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel dan wel het bestaan van een grond voor vrijstelling van het middelen vereiste. De gestelde visuele handicap van referent en de kopieën van OV-begeleiderskaarten zijn hiertoe onvoldoende.
5.2.
Eiseres heeft verder verwezen naar wat zij al eerder in het bezwaar heeft aangevoerd. Zij heeft verzocht dit alles als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit op gereageerd. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom de reactie van verweerder tekortschiet. De verwijzing naar het bezwaar treft daarom geen doel.
5.3.
Gelet op het hiervoor overwogene was het bezwaar kennelijk ongegrond. Verweerder mocht daarom krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien. De enkele stelling dat eiseres en referent door de snelheid waarmee het bestreden besluit is genomen, zijn overvallen, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.