ECLI:NL:RBDHA:2021:7880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/5154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum voor familiebezoek wegens coronareisbeperkingen en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Iraanse nationaliteit, had een visum kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek aan haar zoon in Nederland. De aanvraag werd afgewezen op 23 januari 2020, omdat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over de benodigde middelen beschikte en er twijfels bestonden over haar voornemen om voor het verstrijken van het visum weer te vertrekken.

Bij het bestreden besluit op 4 juni 2020 handhaafde de minister de afwijzing en voegde daar een nieuwe grond aan toe, namelijk dat eiseres als een bedreiging voor de volksgezondheid werd beschouwd vanwege de coronamaatregelen die op dat moment golden. Tijdens de zitting op 28 mei 2021 erkende eiseres dat haar aanvraag afgewezen moest worden vanwege de geldende reisbeperkingen, maar zij wilde vaststellen dat zij voldoende sociale en economische binding had met Iran voor toekomstige visumaanvragen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen procesbelang meer had bij de beoordeling van haar beroep, omdat elke nieuwe visumaanvraag op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelde de minister wel in de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5154
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. Y. Mateo Diaz),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij [naam referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook is referent verschenen, en [naam] als tolk.

Overwegingen

Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft een visum kort verblijf aangevraagd voor familiebezoek aan referent, haar zoon, in de periode van 26 januari 2020 tot en met 24 februari 2020.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres volgens hem het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en zij niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan voor haar verblijf en de terugreis. Ook twijfelt verweerder aan het voornemen van eiseres om weer te vertrekken vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzingsgronden gehandhaafd en daarnaast de aanvraag van eiseres ook afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, onder vi, van de Visumcode [1] omdat eiseres wordt beschouwd als een bedreiging van de volksgezondheid. Dit is zo omdat in het kader van de maatregelen tegen de coronapandemie reisbeperkingen gelden die op 19 maart 2020 in Nederland van kracht zijn geworden. Nu eiseres komt voor familiebezoek, valt ook zij onder deze tijdelijke beperkingen.
4. Ter zitting heeft eiseres erkend dat haar aanvraag, gezien de geldende reisbeperkingen, afgewezen moest worden. Zij heeft verklaard dat zij niet meer uit is op verlening van het gevraagde visum, maar dat zij vastgesteld wil hebben dat zij wel degelijk voldoende sociale en economische binding heeft met Iran, zodat dit haar niet wordt tegengeworpen bij een toekomstige visumaanvraag.
5. De rechtbank overweegt dat elke nieuwe visumaanvraag op het moment van die aanvraag - op zijn eigen merites - moet worden beoordeeld. Een eerdere toe- of afwijzing leidt dus niet automatisch tot een gelijkluidend volgend besluit. Dit volgt uit artikel 21, negende lid, van de Visumcode. Eiseres zal daarom bij een toekomstige aanvraag op dat moment moeten aantonen dat zij aan de voorwaarden voor visumverlening voldoet. Wat eiseres met deze procedure nu nog wil bereiken, is dus niet mogelijk.
6. De rechtbank moet dan ook constateren dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit een nieuwe en dwingende weigeringsgrond opgevoerd. Op zichzelf mag dat, maar hij heeft nagelaten eiseres daarover te horen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank heeft deze kosten berekend op € 1.496,- voor de verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009