ECLI:NL:RBDHA:2021:7864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische gronden en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die medische gronden aanvoerde voor zijn aanvraag. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, was sinds 29 augustus 2017 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten en had op 14 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat eiser volgens het Uwv per 27 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts had eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en de bevindingen waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep had aanvullend onderzoek gedaan en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe medische feiten waren die de afwijzing konden onderbouwen. Eiser had verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet leidde tot een ander oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen de geduide functies die door de arbeidsdeskundige waren vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het Uwv terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.D. Koren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Transportbedrijf [derde-partij] B.V. (de werkgever), te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. drs. D.W.M. Weesie).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 27 augustus 2019 afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkgever heeft een zienswijze ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat eiser geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgever te sturen, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
1.2
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor 40 uur per week. Op 29 augustus 2017 is hij uitgevallen voor dit werk met lichamelijke klachten. Eiser heeft op 14 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser per 27 augustus 2019, de datum in geding, minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke klachten. Eiser is niet belastbaar met werk vanwege zijn pijnklachten en de energetische beperkingen als gevolg hiervan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep een huisartsenjournaal en medische informatie ingebracht. Het betreft informatie van neuroloog dr. C. Gerlach van 4 september 2015, radioloog Y.D. van der Werff van 25 november 2016, neuroloog dr. A. Schuitemaker van 13 december 2016, AIOS anesthesiologie P. de Witte van 12 januari 2017, radioloog J.M. Bisselink van 10 juli 2017, radioloog H.M. Schuttevaer van 17 juli 2017, orthopeed dr. C.P.J. Visser van 11 september 2017 en 5 maart 2018 alsmede een ongedateerd schrijven, anesthesioloog L. van Zeggeren van 22 december 2017 en pijnspecialist R. Jansen van 24 januari 2019. Eiser heeft tevens een rapport van verzekeringsarts drs. S. Lok (Lok) van 21 juli 2020 overgelegd. Lok acht aanvullende beperkingen aan de orde. Lok acht hierbij met name aanvullende of sterkere beperkingen aan de orde voor duwen of trekken, frequent reiken, tillen of dragen, schroefbewegingen van hand en arm en boven schouderhoogte werken. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze van de werkgever heeft eiser een aanvullend schrijven ingebracht, waarin hij stelt dat Lok, in tegenstelling tot de arts-gemachtigde van de werkgever, meer beperkingen aan de orde acht. Eiser verwijst hierbij naar de informatie van zijn behandelaars, waaruit volgt dat eiser last heeft van een veel voorkomende aandoening van het bewegingsapparaat. Voor een derde tot de helft van deze aandoeningen geldt dat deze verergeren in de loop der tijd. Er is sprake van zeer veel pijnklachten, hetgeen beperkingen geeft voor zijn mogelijkheden om te werken.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
Op 17 juli 2019 heeft de primaire verzekeringsarts eiser op het spreekuur gezien, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft zijn bevindingen in het rapport van 18 juli 2019 neergelegd. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat bij eiser sprake is van lichamelijke beperkingen. De primaire verzekeringsarts heeft deze beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 juli 2019 vastgelegd.
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 29 januari 2020 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en de hoorzitting/het spreekuur op 18 november 2019. De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding om aanvullende beperkingen op te nemen in de FML in verband met eisers psychische klachten. Voor verdergaande lichamelijke beperkingen ontbreken evidente nieuwe medisch objectiveerbare feiten. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden omdat eiser niet aan de criteria voldoet. Er is immers geen sprake van een opname in het ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ontbrekende lichamelijke zelfredzaamheid, of een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis, aldus de verzekeringsarts b&b.
6.3
Naar aanleiding van het rapport van Lok heeft de verzekeringsarts b&b aanleiding gezien informatie op te vragen bij orthopeed J.B. Mullers. In zijn rapport van 16 december 2020 heeft de verzekeringsarts b&b deze opgevraagde informatie van 8 december 2020 bij zijn beoordeling meegenomen. De verwachting is dat er op termijn mogelijk een gunstig beloop is. De orthopeed is niet ingegaan op een deel van de klachten. Er kan op dat vlak worden uitgegaan van de al aanwezige gegevens. De informatie bevat geen nieuwe medische gegevens. De aanwezige medisch objectiveerbare gegevens kunnen eisers claim niet onderbouwen. Ten aanzien van de in beroep ingebrachte medische informatie stelt de verzekeringsarts b&b dat die van ver voor de datum in geding dateert en dat de hierin beschreven informatie al bekend was. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de ingebrachte en ontvangen medische informatie geen aanleiding geeft tot een ander standpunt.
7.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht, dossierstudie verricht en de in bezwaar en beroep ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Er zijn met betrekking tot de psychische en lichamelijke klachten beperkingen opgenomen in de FML. Het rapport van Lok geeft onvoldoende aanleiding tot twijfel over de vastgestelde beperkingen op grond van de verschillende bewegingsuitslagen, mede gelet op het tijdsverloop tussen het rapport van de primaire verzekeringsarts en de informatie van de orthopedisch chirurg van 11 september 2017, welke van ruim voor de datum in geding is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b met zijn rapporten gemotiveerd toegelicht waarom hij geen aanleiding ziet om meer beperkingen op te nemen in de FML. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. De rechtbank kan zich tot slot vinden in het nader ingebrachte schrijven van verweerder, waaruit volgt dat verweerder geen rekening kan houden met de mogelijkheid dat de klachten in de loop der tijd toenemen. Mocht eiser toegenomen beperkt zijn geworden ten opzichte van de datum in geding, dan kan hij de toename melden, waarna opnieuw onderzoek wordt gedaan. Voor wat betreft de bij eisers schrijven van 26 mei 2021 gevoegde brief van een behandelaar uit 2017 is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze informatie geen aanleiding geeft tot een ander standpunt. Het door de verzekeringsarts b&b verrichte onderzoek is immers recenter.
7.3
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onjuist is.
8. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 20 februari 2020 akkoord zijn bevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden eisers aanvraag om een WIA-uitkering per 27 augustus 2019 heeft afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.