Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Transportbedrijf [derde-partij] B.V. (de werkgever), te [vestigingsplaats]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die medische gronden aanvoerde voor zijn aanvraag. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, was sinds 29 augustus 2017 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten en had op 14 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat eiser volgens het Uwv per 27 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire verzekeringsarts had eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en de bevindingen waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De verzekeringsarts bezwaar en beroep had aanvullend onderzoek gedaan en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe medische feiten waren die de afwijzing konden onderbouwen. Eiser had verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet leidde tot een ander oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen de geduide functies die door de arbeidsdeskundige waren vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het Uwv terecht was.