5.1Het voorgaande betekent dat verweerder de aan eiseres toegekende toeslag op haar AOW-pensioen over de periode van januari 2018 tot en met december 2018 terecht en op goede gronden heeft herzien. Ook heeft verweerder de over die periode te veel betaalde toeslag, een bedrag van € 1.790,04, terecht en op goede gronden van eiseres teruggevorderd.
6. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Bij de primaire besluiten III en IV heeft verweerder de aan eiseres toegekende toeslag op haar AOW-pensioen over de periode van januari 2019 tot en met september 2019 herzien en de over die periode te veel betaalde toeslag, een bedrag van € 2.594,51, van eiseres teruggevorderd.
8. Bij bestreden besluit II heeft verweerder primaire besluiten III en IV gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres te veel toeslag heeft ontvangen gelet op het inkomen van [partner] . Verweerder was bij de bepaling van de hoogte van de (voorlopige) toeslag uitgegaan van een geschat bruto maandinkomen uit arbeid van [partner] van € 741,44 over de periode van januari 2019 tot en met juli 2019. Voor de maanden augustus en september 2019 was verweerder uitgegaan van een geschat bruto maandinkomen uit arbeid van € 741,44 en een overig inkomen van € 739,56 per maand. Uit de aangifte inkomstenbelasting 2019 blijkt dat het feitelijke bruto maandinkomen van [partner] over de periode van januari tot en met juli 2019 € 831,60 bedroeg, waarvan € 92,05 inkomen uit arbeid (de verdiensten als kunstenaar) en € 739,55 overig inkomen (de vier pensioenen). In augustus en september 2019 bedroeg het bruto maandinkomen van [partner] € 831,61, waarvan € 92,05 inkomen uit arbeid en € 739,56 overig inkomen. Voorts heeft verweerder de inkomsten uit de pensioenen van [partner] per abuis aangemerkt als inkomen uit arbeid in plaats van overig inkomen. Overig inkomen moet volledig van de AOW-toeslag worden afgetrokken. De hoogte van de toeslag is met het primaire besluit III juist vastgesteld.
9. Eiseres is het niet eens met bestreden besluit II en voert aan dat het inkomen van [partner] over de periode van 1 januari 2019 tot en met 23 september 2019 geen pensioen is, omdat [partner] pas op 24 september 2019 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De over dit inkomen geheven belasting is niet overeenkomstig het lage tarief in geval van een pensioengerechtigde. Verweerder heeft dit inkomen dus ten onrechte als pensioen aangemerkt. Verweerder typeert de inkomensbestanddelen ten onrechte anders dan de Belastingdienst. De door verweerder genoemde inkomsten zijn niet onderbouwd en komen niet overeen met de voorlopige aanslag van de Belastingdienst. Eiseres is het niet eens met de wijze waarop verweerder het inkomen van haar partner vaststelt door elk jaar uit te gaan van inkomsten die er niet zijn. Verweerder is ten onrechte doorgegaan met het uitbetalen van de AOW-toeslag terwijl verweerder in een eerder stadium al onderkend had dat dit ten onrechte gebeurde. De medewerker van verweerder heeft toegezegd dat zij aan haar leidinggevende zou voorstellen rekening te houden met de financiële tegenvaller vanwege de latere pensioendatum van de partner van eiseres. Eiseres was niet bekend met de wet- en regelgeving die zij diende op te volgen. De terugvordering is in strijd met de redelijkheid en billijkheid nu verweerder heeft erkend fouten te hebben gemaakt.
10. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.