ECLI:NL:RBDHA:2021:7823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
09.067297.21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en onttrekking aan het gezag van een minderjarige

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn dochter en onttrekking aan het gezag. De verdachte, geboren in 1975, was op het moment van de zitting zonder bekende woon- of verblijfplaats. De zaak kwam aan het licht na een incident op 8 februari 2021, waarbij de dochter van de verdachte, een minderjarige, door hem zou zijn mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum zijn dochter in het gezicht heeft geslagen, wat leidde tot een uithuisplaatsing van het kind door Jeugdbescherming West. De verdachte was op de hoogte van deze uithuisplaatsing, maar heeft samen met anderen zijn dochter van 9 februari tot 15 februari 2021 onttrokken aan het gezag van de autoriteiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn vrouw, die ook betrokken was bij de zaak, als onvoldoende geloofwaardig beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 211 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/067297-21; 09/035164-21 (gev.ttz.)
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum 1] 1975 te [geboorteplaats 1] ( [land 1] ) ,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 mei 2021 (pro forma) en 8 juli 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I. Car naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. parketnummer 09/067297-21)
zij op (een of meer tijdstippen in) of omstreeks in de periode van 9 februari 2021 tot en met 15 februari 2021, te [plaats 1] , gemeente [gemeente] en/of [plaats 2] , althans in [land 2] , althans in [land 3] , althans in [land 4] , althans in Europa, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
2. ( parketnummer 09/035164-21)
hij, op of omstreeks 8 februari 2021 te [plaats 2] , zijn kind, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna (3.4 bewijsoverwegingen) nader ingaan op de onderbouwing hiervan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer 09/067297-21)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer 1] , van de politie-eenheid [plaats 2] , districtsrecherche [plaats 4] , met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 240).
1. Het proces-verbaal van aangifte door [jeugdbeschermer] , opgemaakt op 16 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 75-76):
Ik ben werkzaam als jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming West. In deze hoedanigheid doe ik aan aangifte van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2] in [land 1] .
Ik ben pas vanaf dinsdag 9 februari 2021 betrokken bij de casus [slachtoffer] , daarvoor was het Crisis Interventie Team (CIT) betrokken. [slachtoffer] is op 8 februari 2021 door CIT uit huis geplaatst en geplaatst in een instelling op een geheime locatie. Zij werd uit huis geplaatst omdat er ernstige zorgen waren omtrent [slachtoffer] . Er waren vermoedens dat [slachtoffer] zou worden verwaarloosd door haar ouders. [slachtoffer] bleek niet te staan ingeschreven in [land 2] , geen BSN-nummer te hebben, niet zindelijk te zijn terwijl zij al twaalf jaar oud is. Tevens bleek [slachtoffer] al twee jaar geen onderwijs te volgen en ook waren er vermoedens van mensenhandel. Er kon namelijk niet worden vastgesteld of [slachtoffer] daadwerkelijk een dochter was van de betrokken ouders. Ook was er een vermoeden dat de vader van [slachtoffer] alcohol gebruikt. Het is ons niet bekend hoelang [slachtoffer] al in [land 2] verblijft. Dit kwam aan het licht omdat [slachtoffer] diezelfde dag op straat was aangetroffen door de
politie. Zij was gekleed in enkel een trui en had een dikke lip. Zij had tegen de politieagenten verklaard dat zij door haar vader was geslagen en dat hij dronken was. Naar aanleiding van bovenstaande heeft De Raad van Kinderbescherming een verzoek gedaan bij de rechtbank voor de voorlopige voogdij van [slachtoffer] . Dit omdat er geen geboorteakte van [slachtoffer] beschikbaar was, er veel onduidelijk was omtrent [slachtoffer] en er een onveilige thuissituatie was. De voogdij werd voorlopig toegewezen aan Jeugdbescherming West en is vanmorgen wederom verlengd. Op 24 februari staat er weer een nieuwe zitting gepland omtrent de voogdij van [slachtoffer] . In de nacht van 8 op 9 februari 2021, is [slachtoffer] weggelopen uit de instelling. Zij werd toen gevonden door de politie en weer teruggebracht naar de instelling. Op dinsdag 9 februari 2021 is [slachtoffer] wederom weggelopen vanuit de instelling en is vervolgens als vermist opgegeven bij de politie. [slachtoffer] had op dat moment alleen een trui aan terwijl het vroor buiten. We hebben inmiddels vernomen dat [slachtoffer] met haar ouders is aangetroffen op de grens van [land 4] en [land 5] en dat haar ouders zijn aangehouden ter zake onttrekking aan het ouderlijk gezag. Ik kan verder nog verklaren dat de ouders van [slachtoffer] op de hoogte waren van de maatregelen omtrent [slachtoffer] . Dit is ook via de advocaat van [slachtoffer] gecommuniceerd. Vanaf het moment dat [slachtoffer] uit huis is geplaatst is er geen contact meer geweest tussen de ouders en Jeugdbescherming West. Afgelopen vrijdag 12 februari 2021, zou er een Netwerkberaad plaatsvinden tussen alle hulpverleners en de ouders van [slachtoffer] . Daarin zou gesproken worden over hoe nu verder. Beide ouders zijn niet verschenen op de afspraak en zij hebben zich ook niet afgemeld. Inmiddels is er een plek voor [slachtoffer] geregeld in een gesloten instelling. Zodra zij weer in [land 2] is zal zij daar geplaatst worden
2. Het proces-verbaal, opgemaakt op 10 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 70):
Op dinsdag 9 februari 2021 werd door een medewerkster van het Leger des Heils melding gemaakt van de vermissing van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [land 1] . Een dag eerder, op maandag 8 februari 2021, werd [slachtoffer] middels een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis geplaatst en ondergebracht bij een locatie van het Leger des Heils, gelegen aan het [adres 1] in [plaats 1] . Dit, naar aanleiding van een incident, waarbij [slachtoffer] in haar ouderlijke woning, gelegen aan de [adres 2] in [plaats 2] , zou zijn mishandeld door haar vader. Diezelfde avond is [slachtoffer] haar verblijfplaats bij het Leger des Heils ontvlucht door uit het slaapkamerraam te klimmen. Zij werd op dinsdag 9 februari 2021 omstreeks 01:46 uur aangetroffen op de [adres 3] in [plaats 2] , alwaar zij schaars gekleed liep. Na onderzoek werd zij teruggebracht naar het Leger des Heils
in [plaats 1] , waar zij diezelfde dag rond 11:15 uur weer weg liep. Aan een voorbijganger had zij gevraagd waar zij [tramlijn] kon vinden. Uit camerabeelden van de HTM bleek later dat [slachtoffer] daadwerkelijk [tramlijn] had genomen en uit was
gestapt bij een halte, die dicht bij haar ouderlijke woning lag.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 april 2021, voor zover inhoudende (p. 168-170):
(…) [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2008 (…). Op 8 februari 2021 heeft er een incident plaats gevonden bij [slachtoffer] thuis waardoor zij uit huis is geplaatst en sindsdien verbleef op het [adres 1] in [plaats 1] (locatie [naam 1] ). Deze machtiging uithuisplaatsing is tot stand gekomen naar aanleiding van een eenvoudige mishandeling op de [adres 2] in [plaats 2] , waar zij mishandeld zou zijn door haar vader. Op 9 februari 2021 was [slachtoffer] weggelopen uit de open instelling. (…) Politieambtenaren van de eenheid [plaats 2] zijn op 9 februari 2021 rond 11:20 uur langs moeder [moeder slachtoffer] gegaan op de [adres 2] in [plaats 2] . Dit om meer informatie te verkrijgen met betrekking tot de vermissing. Ter plaatse werd de deur opengedaan door de moeder en zus. Met toestemming van de moeder werd de woning bekeken, daar was de vermiste niet aanwezig. In de woning werd [verdachte 1] , de vader van [slachtoffer] , aangetroffen (…). Op 15 februari 2021 om 19:56 uur werd de Districtsrecherche [plaats 4] - [gemeente] ingelicht dat [verdachte 1] , [moeder slachtoffer] en de vermiste [slachtoffer] aangetroffen waren in [land 4] , bij de grens met [land 5] . Zij reden in een [afkomstig uit land 5] voertuig.
4. Het geschrift, te weten: ‘Beschikking van de kinderrechter; voorlopige voogdij; spoedvoorziening’ gedateerd 9 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 78):
(…) Beslissing. De kinderrechter: belast Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met de voorlopige voogdij over [slachtoffer] van 09 februari 2021 tot 19 februari 2021; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad (…).
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 41-44):
Uit onderzoek was gebleken dat de [moeder slachtoffer] gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . (…) Op woensdag 10 februari 2021 te 00:50 uur, vond er een gesprek plaats tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en een NN-vrouw die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Het gesprek vond plaats in een buitenlandse taal. Dit gesprek werd vertaald door een beëdigde tolk. Deze verklaarde dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan de NN-vrouw vraagt of zij haar dochter wil verplaatsen van A naar B. De NN-vrouw gaf hierop als antwoord dat zij dit nu niet ging doen aangezien dit te gevaarlijk was. (…) Uit de opgenomen telefoongesproken blijkt dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] op woensdag 10 februari 2021 verplaatst vanuit [plaats 2] in de richting van [land 3] en later ook weer terug naar [land 2] . Vanaf 07:42:35 is te zien dat het telefoonnummer gebruik maakt van verschillende zendmasten richting [land 3] . Op 10 februari 2021, omstreeks 10:37 uur krijgt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] een inkomende oproep. Op dat moment maakt het telefoonnummer gebruik van zendmasten in [plaats 5] en [plaats 6] . Op woensdag 10 februari 2021 tussen 10:40 uur en 19:43 uur hebben er geen telefoongesprekken plaatsgevonden. Omstreeks 19:43 uur verschijnt het telefoonnummer weer in het Nederlandse netwerk. Het telefoonnummer maakt dan gebruik van een zendmast in de buurt van [plaats 7] . Hierna is te zien dat het telefoonnummer verplaatst in de richting van [plaats 2] met als eindpunt een zendmast op het [adres 4] te [plaats 2] . Een overzicht van het gebruik van de zendmasten op de heenweg en terugweg is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. (…) Op woensdag 10 februari 2021 te 21:31 uur vond er een gesprek plaats tussen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en een NN-vrouw (…) Tijdens het telefoongesprek wordt de gebruikster van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] door NN-vrouw " [medeverdachte] " (fon.) genoemd. Hieronder staat de vertaling van een gedeelte van het gesprek weergegeven. NNV3898 is boos op [medeverdachte] (fon.) omdat [medeverdachte] haar broer ging helpen de kinderen naar [land 3] te brengen.
[medeverdachte] : Ze hebben het kind uit huis geplaatst. Zijn kind is twee keer door het raam gevlucht.
NNV3898 : Ik snap het niet. Waar is je broer?
[medeverdachte] : In de gevangenis. Hij zit vast.
NNV3898 : Waar was je in [land 3] . Waar was je?
[medeverdachte] : Ik was in [land 3] , bij mijn neef. Ze hebben zijn kinderen daar achtergelaten anders zouden ze uit huis worden geplaatst.
NNV 3898 : Waarom ben je met hen meegegaan? Was het niet genoeg dat je neef meeging? Waarom ben je meegegaan om je baan kwijt te raken?
[medeverdachte] : Hij zei dat het kind aan het huilen was.
[medeverdachte] : Hij (mijn broer) heeft zijn dochter geslagen en de politie heeft mijn broer meegenomen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 57-58):
Op vrijdag [datum] 2020 werd tijdens een doorzoeking van de [adres 5] te [plaats 2] een mobiele telefoon in beslag genomen waarvan verdachte [verdachte 2] aangaf dat dit haar mobiele telefoon betrof. (…) In een gesprek van 10 februari 2021 werden spraakberichten verzonden door de gebruiker van het telefoontoestel. De stem in deze audio berichten herkende ik als de vrouwelijke stem van verdachte [verdachte 2] . (…) Het bewuste chatgesprek vond plaats via de applicatie Whatsapp vanuit de Griekse Simkaart van verdachte [verdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer 4] naar het contact [naam contact] met telefoonnummer [telefoonnummer 5] . Het telefoontoestel betreft een zogenaamde dual-sim telefoon waarin twee simkaart kunnen worden geplaatst. In het andere sim-slot zat een [land 2] telefoonnummer, namelijk [telefoonnummer 2] dat via Whatsapp aangemeld stond onder [Voornaam verdachte 2] . In het eerste verdachteverhoor dat onder anderen ik, verbalisant (…), op vrijdag [datum] 2021 met verdachte [verdachte 2] deed, verklaarde zij mij dat haar roepnaam [Voornaam verdachte 2] betrof. (…) In de reeds benoemde audiobestanden werd een taal gesproken die ik, verbalisant (…) niet machtig was. De audiobestanden zijn op ons verzoek vertaald door een Turkse tolk (…). Onderstaand een tweetal relevante uitgewerkte audioberichten die door verdachte [verdachte 2] naar het contact [naam contact] werden verzonden:
‘Joh [naam 4] ik hoor jou wel waarom hoor jij mij niet? Waarom word je woedend waarom word je boos? Joh [naam 5] belde mij gisteravond. Ik heb jou verteld gisteravond, ik nam dus op, zo van, eens kijken wat we met jou gaan doen. En dat ik dus het geld zou gaan opnemen ik had dus wat zaakjes te doen hij belde mij en zei [Voornaam verdachte 2] zei hij, de dochter van mijn zus zei hij weet ik veel dus wat ze gedaan hebben gisteravond, ze hebben ruzie gehad/gevochten of zo, ze hebben de dochter van zijn
zus verstopt, ze wilden haar naar mij toe brengen, ik zei nee ik was bang om haar in huis te nemen, en toen zeiden ze laten we haar naar [naam 5] huis brengen, naar [land 3] . Dat zijn we nu dus aan het doen, we gaan met [naam 5] om haar naar [naam 5] huis in [land 3] te brengen. We gaan met [naam 5] samen het kind achterlaten en dan gelijk weer terugkeren. Begrijp je?’
‘Ja zo dacht ik dus ook en heb achter hem/haar (ntv) toch, ik heb hem dus geholpen, laat ik met hem samen heen en terug gaan, om jou op te halen ik zei tegen hem laten we dit zondag doen, laten we het kind zondag naar [land 3] brengen, bij hem thuis achterlaten, en dat we jou ook kunnen ophalen, hij zei nee [Voornaam verdachte 2] het is noodzakelijk dat het kind vandaag vlucht, we zijn al vanaf zes uur 's ochtends onderweg, dus daarom, hij zei nee we moeten het kind vandaag naar buiten brengen, hij zei dan moet ze tot zondag bij jou blijven, maar ik werd bang want het kind wordt gezocht, haar vader gaf het kind een klap [met de vlakke hand], het kind liet de politie komen naar haar vader, ze zijn dus op zoek naar het kind, we moeten het kind dus noodgedwongen hier vandaan weg halen, we moeten haar naar [land 3] brengen, ik ga dus met [naam 5] praten zondag, als hij jou kan ophalen, dan kan [naam 5] jou komen ophalen daar in [land 3] . Ja dat is wat gaat gebeuren er zit niks anders op [naam 4] (ntv) jij kunt niet met hen komen met dinges dat kan niet.’
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] op 1 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 227 e.v.):
(…) Ik heb de huisverbod procedure uitgelopen met de hulpofficier van justitie en een collega. Mijn taak is om vanuit het CIT, als er kinderen bij zijn, met hen in gesprek te gaan en informatie verzamelen. Dat huisverbod is toen afgegeven. Daaruit kwamen veel zorgen naar voren en vanuit de gesprekken met beide ouders kwamen ook veel zorgen naar voren. Ik merkte dat iedereen op één lijn zat, voor een vrijwillige uithuisplaatsing. Zowel de ouders, [slachtoffer] en ik vanuit mijn positie als hulpverlener. Toen heb ik afgesproken met de familie dat [slachtoffer] en de moeder naar huis zouden gaan, zodat ik een plek kon regelen en een plaatsing te kunnen realiseren. V: Wat was dan het moment dat het niet meer vrijwillig werd? A: Wij gingen met zijn tweeën, mijn collega Carmen en ik, op huisbezoek bij [slachtoffer] en haar ouders. Moeder wilde toen niet meer meewerken. We mochten [slachtoffer] niet meer spreken van haar moeder. Zij gaf aan dat het eventueel wel met videobellen mocht, maar niet face to face. De advocaat van het gezin belde met moeder en ik heb in het Turks uitgelegd waarom wij vonden dat wij haar moesten spreken. Dat drong niet door. Zij vroeg ons om een machtiging en welke zorgen wij hebben. Zij vroeg wat voor plan wij hadden als wij [slachtoffer] niet konden spreken. Ik zei dat wij naar de Raad van de Kinderbescherming zouden gaan, omdat er zorgen zijn en dat het niet meer vrijwillig ging.
8. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] op 1 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 231 e.v.):
U wordt gehoord als getuige, met betrekking tot de zaak van [slachtoffer] . Zij werd op 8 februari 2021 uit huis geplaatst en ondergebracht bij een locatie van het Leger des Heils. Vervolgens werd zij vanaf 9 februari 2021 vermist en later met haar ouders in het buitenland aangetroffen. Ik wil u een aantal vragen stellen over de uithuisplaatsing an sich. (…) V: U bent dus aangesloten bij [getuige 1] . U bent dus met hem naar de woning gegaan van [slachtoffer] en haar familie. Wat gebeurde daar toen? A: Wij kwamen daar bij de woning. We werden binnengelaten. Wij troffen moeder aan (…) Wij kwamen toen met de mededeling dat wij [slachtoffer] op kwamen halen. Toen kregen wij te horen dat [slachtoffer] niet meer geplaatst wilde worden en dat [slachtoffer] spijt had van wat zij allemaal had verteld. [slachtoffer] was daar niet bij aanwezig, ik heb haar niet gezien. Wij hebben toen eigenlijk aangegeven van ja, dat kan, maar dan willen wij dat van haarzelf horen. Dat kon niet. Moeder stond ons wel toe om haar eventueel te bellen, maar niet face to face te spreken. Toen hebben we het daar uitgebreid over gehad met moeder. Op een gegeven moment belde moeder een advocaat, die zette zij op de speaker. Moeder wilde dat wij het met de advocaat bespraken. Die advocaat vroeg ons wat er aan de hand was en wij legden dat uit. Dat wij kwamen voor een vrijwillige plaatsing, maar dat zij dat niet meer wilden. De advocaat vroeg of er een machtiging uithuisplaatsing was en een ondertoezichtstelling. Wij hebben uitgelegd dat dat niet het geval was, omdat het om een vrijwillige uithuisplaatsing ging. (…) Waar het op neer kwam was dat het voor ons noodzakelijk was om [slachtoffer] zelf te zien en te spreken. Als dat niet kon, zouden wij met de Raad van de Kinderbescherming gaan spreken en dat het dan misschien wel zou komen tot een gedwongen uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling. De advocaat probeerde moeder nog te bewegen om met ons in gesprek te gaan. Moeder was heel bang dat zij haar dochter kwijt zou raken. Ze wilde de garantie dat zij niet uithuisgeplaatst zou worden. We hebben toen de woning verlaten om intern te overleggen. Dit hebben wij ook benoemd naar de advocaat, om er nog even over na te denken. In de auto buiten hebben wij gebeld met de gedragswetenschapper. Wij hebben daar besproken wat onze lijn was en onze bodemeis. Wij moesten sowieso [slachtoffer] face to face spreken. Als moeder daar niet aan mee wilde werken, zouden we dat bij de Raad voor de Kinderbescherming neerleggen. Dat was ons besluit. We zijn teruggegaan naar de woning en hebben de moeder nogmaals gevraagd om [slachtoffer] te spreken. Zij bleef erbij dat dat via de telefoon kon, maar niet face to face. Het was voor ons duidelijk dat zij niet vrijwillig meewerkte. Wij hebben aangegeven dat wij ons zorgen maakten en dat wij de Raad voor de Kinderbescherming en de politie zouden inschakelen. (…) V: Wat is er daarna gebeurd? A: Wij zijn naar kantoor gegaan. (…) De politie gaf aan dat zodra wij een machtiging van de kinderrechter hadden, zij in actie konden komen. Toen wij te horen kregen van de Raad dat zij een voorlopige ondertoezichtstelling een en machtiging uithuisplaatsing hadden gekregen. Toen hebben wij met de politie geschakeld en afgesproken wat we beiden naar de woning zouden gaan om daar te beginnen met de zoektocht naar [slachtoffer] . VR: Dus jullie hebben aangeklopt? A: Ja, die machtiging wordt uitgesproken door de kinderrechter en die moet dan uitgevoerd worden. (…) We zijn dus naar de woning gegaan. Nanda en ik met zijn tweeën en de politie. Wij kwamen daar aan en hebben aangebeld. Er werd opengedaan. Daar zagen wij [slachtoffer] direct staan, tot onze verbazing. Moeder was in de woning en er waren nog meer andere personen aanwezig. Ik denk familieleden en kennissen, ik weet niet precies hoeveel. Vader was toen nog op het politiebureau, die was er niet. Wij hebben toen geverifieerd of dat [slachtoffer] was (ik had haar nog niet eerder gezien en Nanda ook niet). Wij hebben vervolgens aangegeven dat wij haar kwamen ophalen. We hebben uitgelegd dat de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing had uitgesproken. V: Hoe hebben jullie dat naar moeder vertaald? A: Wij hebben een collega gebeld, [collega] , gebeld. Die spreekt Turks. We hebben haar gevraagd of zij dat voor ons wilde vertalen. Moeder vroeg aan ons wat er zou gebeuren als [slachtoffer] niet mee wilde. Dat zei ze in het Turks, [collega] vertaalde dat. [slachtoffer] zei toen meteen dat zij mee wilde. Ik weet niet meer met zekerheid in welke taal zij dit zei, maar het was mij duidelijk dat zij mee wilde. Toen is zij meegegaan. Wij hebben moeder niet verteld waar zij naartoe ging. Dat was een geheime plaatsing. We hebben moeder wel een kaartje gegeven van ons kantoor met telefoonnummers. VR: Dus de mededelingen aan moeder is via collega [collega] gegaan? Is er nog iets overhandigd aan moeder? A: Ja, [collega] heeft dat gedaan. We hebben duidelijk meegegeven dat het geen keuze is, maar dat het een uitspraak was van de kinderrechter. Moeder heeft niets hoeven tekenen, want het was een mondelinge uitspraak. Wij hebben haar geen documenten overhandigd. VR: Ik heb in het dossier dat er een overleggesprek zou plaatsvinden op [datum] . In de aangifte van mevrouw [aangever] staat dat er een netwerkgesprek plaats zou vinden. (…)We hebben het kort gehouden door alleen te zeggen dat zij uithuisgeplaatst was en dat wij niet zouden vertellen waar [slachtoffer] heen ging.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 11 maart 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Een meneer genaamd [getuige 1] stelde de overige aanwezigen voor. Hij zei dat er een politiefunctionaris en iemand van de Raad bij was en dat ze mij behulpzaam wilden zijn. (…) De volgende dag kregen we te horen dat mijn dochter was meegenomen (…).
9. De verklaring van de verdachte [slachtoffer] , afgelegd op de terechtzitting van 8 juli 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 15 februari 2021, in gezelschap van mijn vrouw en dochter [slachtoffer] , ben aangehouden bij de grens van [land 4] en [land 5] . We waren op weg naar [land 1] .
10. De verklaring van de verdachte [verdachte 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 februari 2021, voor zover inhoudende:
(…) Ik werd gebeld door [naam 5] , dat is een neef van mij. (…) U vraagt mij nogmaals of iemand mij heeft gevraagd om iets te doen. Dat klopt. Ik ben op een geven moment naar [land 3] gegaan. (…) [moeder slachtoffer] is de moeder van [zus van slachtoffer] en van het meisje dat ontvoerd is. (…) [naam 5] is familie van hen. U vraagt of het klopt dat [naam 5] het meisje in de auto had en dat zij naar [land 3] gingen. Ja (…) Er was één auto: in de auto van [naam 5] zaten de twee dochters van [moeder slachtoffer] ( [slachtoffer] en de andere dochter), [naam 5] en ik.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 09/035164-21)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer 2] , van de politie-eenheid [plaats 2] , district [district 1] , basisteam [plaats 3] , met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 28).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 7-8):
Op maandag 8 februari 2021, omstreeks 00.00 uur, kregen wij, van het operationeel
centrum Politie, de opdracht om naar de [adres 2] te [plaats 2] , ter hoogte van
nummer 231 , te gaan. Aldaar zou een meisje van 12 staan die door haar vader zou zijn mishandeld. Op maandag 8 februari 2021, omstreeks 00.15 uur, kwamen wij aan op het genoemd adres. Wij zagen daar een meisje staan. Wij zagen dat het meisje een witte trui en slippers droeg. Het meisje gaf op te zijn: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008. (…) Ik zag dat [slachtoffer] een wond had op haar rechterwang. Ik zag dat [slachtoffer] een dikke onderlip had. (…) Ik hoorde dat [slachtoffer] het volgende zei: ‘Ik woon op de [adres 2] . Ik was met mijn moeder op bed. Ik zat op de telefoon van mijn moeder een spel te spelen. Toen kwam mijn vader thuis. Mijn vader drinkt alcohol. Hij drinkt veel. Ook deze avond. Hij was boos op mij, omdat ik op de telefoon zat. Hij was heel boos. Hij sloeg mij. Hij sloeg mij een paar keer met zijn vlakke hand in mijn gezicht. Ik heb hierdoor een wond op mijn wang en een dikke lip.’
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 juli 2021, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik heb mijn dochter [slachtoffer] op 8 februari 2021 te [plaats 2] een klap tegen haar hoofd gegeven met de vlakke hand.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit het volgende.
Op 8 februari 2021 is [slachtoffer] uit huis geplaatst. Dit gebeurde (mede) naar aanleiding van de verdenking van mishandeling door de verdachte die avond/nacht. Er is toen met de verdachte en zijn vrouw (medeverdachte [moeder slachtoffer] ) gesproken over uithuisplaatsing op een geheime locatie. De verdachte en zijn vrouw waren het (aanvankelijk) eens met een vrijwillige uithuisplaatsing, maar de vrouw van de verdachte kwam daar later op terug. De verdachte kreeg een huisverbod en is door de politie meegenomen in verband met de genoemde mishandeling.
[slachtoffer] is ondergebracht op een geheime locatie van het Leger des Heils in [plaats 1] . [slachtoffer] heeft op 9 februari 2021 twee keer de instelling waar zij was ondergebracht verlaten. De eerste keer was in de nacht omstreeks 01.46 uur. Zij kon toen worden teruggebracht door de politie. De tweede keer was omstreeks 11.15 uur in de ochtend. Op camerabeelden werd gezien werd dat zij [tramlijn] nam en uitstapte bij een halte in de buurt van de woning van haar ouders ( [adres 2] te [plaats 2] ). Omstreeks 11.20 uur die ochtend kwam de politie in de woning van de [adres 2] te [plaats 2] om informatie in te winnen in verband met de vermissing van [slachtoffer] . In de woning was niet alleen verdachtes vrouw, maar (in strijd met huisverbod) ook de verdachte aanwezig. [slachtoffer] werd niet aangetroffen in de woning en bleef onvindbaar voor de politie. De verdachte werd opnieuw meegenomen door de politie, dit keer in verband met overtreding van het huisverbod.
Op 9 februari 2021 is door de kinderrechter met spoed een voorlopige voogdij maatregel uitgesproken. Vanaf dat moment lag de voogdij over [slachtoffer] bij Jeugdbescherming West.
Uit de hiervoor omschreven feitelijke gang van zaken (zoals opgenomen in de bewijsmiddelen) leidt de rechtbank af dat de verdachte zowel op de hoogte was van de uithuisplaatsing van [slachtoffer] als van haar vermissing en de daarmee samenhangende urgentie om [slachtoffer] terug te vinden met het oog op de uithuisplaatsing. Op 8 februari 2021 had Jeugdbescherming West immers het voornemen tot een uithuisplaatsing al bekend gemaakt aan de verdachte en op 9 februari 2021 was de verdachte samen met zijn vrouw aanwezig toen de politie bij hem thuis op zoek was naar [slachtoffer] en kreeg hij te horen dat zijn dochter was meegenomen. De verklaring van de verdachte op zitting inhoudende dat hij niet wist van de uithuisplaatsing en de vermissing van [slachtoffer] wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende weerlegd door de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de verdachte en zijn vrouw ondanks uitnodiging niet zijn verschenen op de door aangeefster (Jeugdbescherming West) genoemde netwerkbijeenkomst van [datum] 2021 om zich nader te laten informeren over de voortgang en het verdere verloop van de maatregelen.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen het volgende. In (telefonisch) overleg tussen de vrouw van de verdachte ( [moeder slachtoffer] ) en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: verdachte [medeverdachte] ) is (zonder Jeugdbescherming West op de hoogte te stellen) [slachtoffer] op 10 februari 2021 door verdachte [medeverdachte] naar [land 3] gebracht. Op 15 februari 2021 is de verdachte in gezelschap van zijn vrouw (verdachte [moeder slachtoffer] ) en dochter [slachtoffer] aangehouden bij de grens tussen [land 4] en [land 5] terwijl zij met de auto op weg waren naar [land 1] .
De rechtbank is met betrekking het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte heeft door samen met zijn medeverdachten, zonder toestemming van Jeugdbescherming West, [slachtoffer] mee te (laten) nemen naar het buitenland (en daar te houden), [slachtoffer] onttrokken aan het gezag van Jeugdbescherming West. De verdachte zal niet precies hebben geweten wat de juridische implicaties waren van de voorlopige voogdijmaatregel. Ook in het dossier worden te termen onder toezichtstelling, uithuisplaatsing en voorlopige voogdij door elkaar gebruikt. Maar hij moet hebben geweten dat hij in strijd handelde met de bevoegdheden van de Nederlandse autoriteiten door [slachtoffer] naar [land 1] te brengen zonder die autoriteiten daarover te informeren of met de autoriteiten te overleggen.
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens van oordeel dat dit wettig en overtuigend is bewezen en verwijst hiertoe (kortheidshalve) naar de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen (opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting). De rechtbank overweegt dat het door de verdediging ten aanzien van feit 2 gedane beroep op noodweer wordt afgewezen, nu een noodweersituatie niet aannemelijk is gemaakt.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. parketnummer 09/067297-21)
hij in de periode van 9 februari 2021 tot en met 15 februari 2021, te [plaats 2] , althans in [land 2] , althans in [land 3] , althans in [land 4] , althans in Europa, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2008, heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag;
2. ( parketnummer 09/035164-21)
hij, op 8 februari 2021 te [plaats 2] , zijn kind, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 211 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht (ook voor zover in [land 4] ), waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna (6.3.) nader ingaan op hetgeen de verdediging hiertoe heeft aangevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn 12-jarige dochter [slachtoffer] door haar in het gezicht te slaan. [slachtoffer] heeft hierdoor pijn geleden en heeft hieraan enig letsel overgehouden. Meer in het algemeen heeft de verdachte door het plegen van dit huiselijk geweld, het gevoel van veiligheid van zijn dochter aangetast.
De verdachte heeft zich vervolgens samen met anderen schuldig gemaakt aan onttrekking aan het gezag van Jeugdbescherming West over zijn 12-jarige dochter [slachtoffer] . Door [slachtoffer] zonder toestemming van Jeugdbescherming West mee te (laten) nemen naar het buitenland (en daar te houden) heeft de verdachte de hulpverlening aan en de bescherming van [slachtoffer] verhinderd. Dit terwijl er ernstige zorgen waren over het welzijn van [slachtoffer] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal, zoals gevorderd, een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Hierop zal de tijd die de verdachte in het kader van deze zaak reeds heeft doorgebracht in detentie, zowel in [land 2] als in [land 4] (in afwachting van zijn overlevering naar [land 2] ) in aftrek worden gebracht. De rechtbank zal in aanvulling op deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet een werkstraf opleggen, nu de rechtbank van oordeel is dat de deels voorwaardelijke gevangenisstraf volstaat.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57, 279, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
het medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn kind;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 211 (tweehonderdelf) dagen:
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
alsmede de tijd doorbracht in [land 4] in afwachting van overlevering, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 150 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.P. Sno, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. C. van Hees, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2021.
Mr. A.P. Sno en mr. C. van Hees zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.