ECLI:NL:RBDHA:2021:7802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
NL20.12409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsombeschikking in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 8 november 2019 een asielaanvraag ingediend, waarvoor de beslistermijn volgens de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden bedraagt. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om deze termijn te verlengen, waardoor er op 8 mei 2020 een beslissing had moeten zijn. Echter, vanwege overmacht was de staatssecretaris van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 niet in staat om asielgehoren af te nemen, wat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit opschortte tot 9 juli 2020.

De staatssecretaris heeft uiteindelijk op 14 augustus 2020 een beslissing genomen, waarin ook een dwangsombeschikking is opgenomen. Eiser heeft aangegeven dat hij het niet eens is met het bedrag dat aan hem is toegewezen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen, omdat eiser met de inwilliging van zijn aanvraag heeft bereikt wat hij beoogde. Het beroep tegen de dwangsombeschikking wordt ongegrond verklaard, omdat de staatssecretaris tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien eiser geen belang heeft bij een gegrondverklaring van het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12409

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 14 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag.
Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist. In de beschikking is tevens een dwangsombesluit opgenomen.
Bij bericht van 20 augustus 2020 heeft eiser meegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het
alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Met de inwilliging
van de aanvraag heeft eiser bereikt wat hij beoogde. Niet is gebleken dat eiser een belang
heeft bij het alsnog gegrond verklaren van het beroep. Het beroep tegen het niet tijdig
nemen van een besluit is dan ook niet-ontvankelijk.
2. Ingevolge artikel 4:19 van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op
aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de
dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Uit eisers bericht van 20 augustus 2020 blijkt dat hij zich niet kan verenigen met het volgens verweerder aan eiser verschuldigde bedrag van € 253,-.
3. Op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig geven van een beschikking, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Eiser heeft op 8 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder in beginsel op 8 mei 2020 een beslissing had moeten nemen.
5. Als vaststaand geldt inmiddels dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte procedures. Deze overmacht schortte de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op, tot 9 juli 2020. [1] Vóór het eindigen van de beslistermijn is het WBV [2] 2020/12 in werking getreden. Hiermee maakte verweerder, conform de Procedurerichtlijn [3] , gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 om de beslistermijn met zes maanden te verlengen. [4] Als gevolg hiervan had verweerder tot en met 9 januari 2021 de tijd om op de aanvraag te beslissen.
6. Verweerder heeft op de asielaanvraag van eiser beslist voordat de beslistermijn was verstreken. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking van 14 augustus 2020 ongegrond zal worden verklaard.
7. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder;
  • Verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking van 14 augustus 2020.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
2.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000; Staatscourant 2020, 26964.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020.