ECLI:NL:RBDHA:2021:7791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
C/09/614071 / FA RK 21-4278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot beëindiging van een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1951, die verblijft in een zorginstelling. De officier van justitie had namens de advocaat van de betrokkene verzocht om beëindiging van de zorgmachtiging, die op 5 februari 2021 was verleend. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een verzoekschrift dat op 25 juni 2021 was ingediend. Tijdens de zittingen op 1 en 15 juli 2021 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de officier van justitie, behandelaren en de betrokkene zelf. De betrokkene betwistte de diagnoses van psychische stoornissen en de noodzaak van de zorgmachtiging, maar de rechtbank volgde het standpunt van de deskundigen. De rechtbank oordeelde dat de zorgbehoefte van de betrokkene nog steeds onder de reikwijdte van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt, gezien de combinatie van verslavingsproblematiek en neurocognitieve stoornissen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verbetering in de gezondheidstoestand van de betrokkene die de beëindiging van de zorgmachtiging rechtvaardigde. De zorgmachtiging blijft daarom van kracht tot en met 5 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnummer: C/09/614071 / FA RK 21-4278
Datum beschikking: 21 juli 2021

Afwijzing verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging

Beschikkingnaar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoekschrift strekkende tot het beëindiging van de zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:

[de man] ,

hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedag] 1951 te [geboorteplaats 1] ,
verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. M.S.C. Leistra te Zoetermeer.

ProcesverloopBij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 juni 2021, heeft de officier van justitie namens de advocaat van betrokkene verzocht om beëindiging van de zorgmachtiging, zoals die op 5 februari 2021 ten aanzien van betrokkene is afgegeven.

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 een afschrift van het verzoek van betrokkene van 21 mei 2021 tot beëindiging van verplichte zorg, gericht aan de geneesheer-directeur;
 een afschrift van de beslissing van 28 mei 2021 van de geneesheer-direct tot het niet beëindigen van verplichte zorg;
 een afschrift van de aanvraag van 9 juni 2021 van de advocaat van betrokkene tot beëindiging van verplichte zorg, gericht aan de officier van justitie;
 een op 22 juni 2021 ondertekende medische verklaring van [psychiater 1] , die betrokkene heeft onderzocht maar niet bij zijn behandeling betrokken was;
 een afschrift van de beschikking van 5 februari 2021 waarin een zorgmachtiging voor betrokkene is verleend;
De behandeling van het verzoek is ter zitting van 1 juli 2021 aangehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
 het aanvullend schrijven van de regiebehandelaar d.d. 1 juli 2021, met daarbij het op
1 juli 2021 ingekomen psychologische onderzoeksverslag van [verblijfplaats] ;
 de aanvulling op de medische verklaring van [psychiater 1] bij brief van 12 juli 2021;
 de schriftelijke reactie van betrokkene op het proces-verbaal, bij e-mail van 12 juli 2021, bij de rechtbank ingekomen op 13 juli 2021;
 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juli 2021.
De mondelinge behandeling van het verzoek is voortgezet op 15 juli 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
 de officier van justitie, [officier van justitie] , in het bijzijn van een secretaris;
 de [behandelaar] , in het bijzijn van hierna genoemde waarnemend psychiater;
 de waarnemend [psychiater 2] ;
 betrokkene, in het bijzijn van begeleider [begeleider] ;
 de advocaat van betrokkene;

Standpunten ter zitting

De officier van justitie heeft verklaard dat de mogelijkheden tot beëindiging van verplichte zorg onder voorwaarden zijn onderzocht, maar ontoereikend zijn gebleken. Daarnaast is de officier van justitie er op basis van de aanwezige stukken van overtuigd dat de zorgbehoefte van betrokkene onder de reikwijdte van de Wvggz valt. De officier van justitie handhaaft haar verzoek om de zorgmachtiging van betrokkene niet te beëindigen.
Betrokkene heeft verklaard dat er geen sprake is van cognitieve achteruitgang – anders dan vanwege zijn leeftijd en de te beperkte prikkeling van het brein gedurende deze opname – en van verslavingsproblematiek. Hij wijst op zijn werkzame leven voor zijn pensionering en het opgevoed hebben van zijn drie kinderen. Hij erkent een periode meer alcohol te hebben gedronken na zijn echtscheiding, maar hij is daarvan hersteld. Van een verslaving kan niet meer worden gesproken. Er zijn ook geen afkickverschijnselen als er een periode geen alcohol is. Ook anderszins is er volgens hem geen stoornis in de zin van de wet. Hij heeft wat fysiek ongemak gehad, maar daarvan is nu geen sprake meer. Hij is niet dakloos, maar heeft bij een kennis woonruimte ter beschikking en ook is sinds begin juli 2021 een 2-kamerappartement in beeld waar zo nodig ambulante zorg kan worden verleend.
De advocaat heeft toewijzing van het verzoek bepleit en aangevoerd dat betrokkene zich verzet tegen de gestelde diagnoses en het ernstig nadeel dat daaruit zou voortvloeien. Er is geen klik met de regiebehandelaar en betrokkene meent dat wat deze zegt onjuist is. Zijn frustratie groeit daardoor. De advocaat wijst erop dat betrokkene de brief van 12 juli jl. geheel zelfstandig heeft opgesteld en daarom valt te betwijfelen of de aan hem toegeschreven neurocognitieve stoornis wel van dien aard is dat hij niet meer ambulant of op andere wijze kan worden begeleid. Betrokkene heeft een woonruimte op het oog en wil laten zien dat hij buiten een klinische setting nog goed zelfstandig kan functioneren. Een dag voor de zitting is hij ineens overgeplaatst naar [verblijfplaats] Daar treft hij een andere behandelaar en die heeft mogelijk een andere aanpak voor ogen. Gelet op deze recente ontwikkeling heeft de advocaat subsidiair verzocht de behandeling van het verzoek voor een periode aan te houden, zodat betrokkene in overleg met zijn nieuwe behandelaar kan toewerken naar een nieuwe woonsituatie.
De regiebehandelaar heeft verklaard dat betrokkene niet in staat is het alcoholmisbruik, en de neurocognitieve beperkingen die daaruit voortkomen, te erkennen en niet bereid is om hulp daarvoor te aanvaarden. Vanwege de ernstige verslaving en de neurocognitieve gevolgen daarvan is hij niet in staat te functioneren buiten een klinische setting. De situatie ten tijde van het verlenen van de zorgmachtiging is onveranderd en de daarin opgenomen zorgmodaliteiten zijn daarom nog steeds noodzakelijk om ernstig nadeel voor betrokkene en de maatschappij af te wenden. Wel is betrokkene overgeplaatst naar een meer passende behandelafdeling van [verblijfplaats] .
De waarnemend psychiater heeft bevestigd dat de uitgebreide neurocognitieve stoornis het gevolg is van de alcoholproblematiek, waardoor betrokkene in zijn dagelijkse functioneren wordt beperkt. Hierdoor heeft betrokkene ook beperkt ziekte inzicht. Gelet op de combinatie van de cognitieve beperking en de verslavingsproblematiek – die nu niet op de voorgrond staat maar wel actueel is – valt de zorgbehoefte van betrokkene onder de reikwijdte van de Wvggz.

Beoordeling

Ten aanzien van betrokkene is op 5 februari 2021 een zorgmachtiging verleend voor de duur van een jaar, tot en met 5 februari 2022.
Betrokkene heeft een aanvraag ingediend bij de geneesheer-directeur tot beëindiging van de verleende zorgmachtiging. Op 28 mei 2021 heeft de geneesheer-directeur hier schriftelijk afwijzend op beslist.
Op grond van artikel 8:19 Wvggz kan degene op wiens aanvraag tot beëindiging van de zorgmachtiging afwijzend of niet tijdig is beslist door de geneesheer-directeur, een aanvraag indienen bij de officier van justitie voor het indienen van een verzoekschrift bij de rechter voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging. De officier van justitie dient dit verzoek op grond van het tweede lid onverwijld in bij de rechter.
De advocaat van betrokkene heeft namens betrokkene op 9 juni 2021 de officier van justitie verzocht om een verzoek voor de beëindiging van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging bij de rechter in te dienen. De officier van justitie heeft vervolgens op
25 juni 2021 de rechtbank verzocht om de verplichte zorg, verleend op grond van de beschikking van 5 februari 2021, niet te beëindigen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging die bij beschikking van 5 februari 2021 nog steeds noodzakelijk is, aan de hand van een recent medisch oordeel over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene.
Op 1 juli 2021 heeft in de onderhavige zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek op sommige punten aanvulling behoeft. Om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het verzoek verder aan te vullen is de behandeling van het verzoek aangehouden en voortgezet op 15 juli 2021.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de in de zorgmachtiging genoemde doelen van de verplichte zorg nog niet zijn bereikt en dat er nog steeds wordt voldaan aan de gronden voor de zorgmachtiging zoals genoemd in de artikelen 6:4 en 3:3 Wvggz. De vastgestelde diagnoses van psychische stoornissen, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol en een neurocognitieve stoornis, zijn nog steeds van toepassing.
De rechtbank overweegt dat betrokkene deze diagnoses betwist, kortgezegd omdat hij geen psychische klachten of verslavingsproblemen ervaart en de zorgmachtiging volgens hem dan ook is verleend op basis van feitelijke onjuistheden. Ten aanzien van de diagnoses volg de rechtbank echter het standpunt van de deskundigen, zoals die is beschreven in de medische verklaring, het aanvullend schrijven van de onafhankelijke psychiater en de mondelinge toelichting door de waarnemend psychiater ter zitting.
Daarbij is door de psychiaters verklaard dat de neurocognitieve stoornis bij betrokkene het gevolg is van zijn verslavingsproblematiek en vitaminetekort (Wernicke-encefalopathie). Deze stoornis staat nu op de voorgrond, omdat de alcoholafhankelijkheid als gevolg van de gesloten opname in gedwongen remissie is. De neurocognitieve stoornis van dit type heeft wel geleid tot aan psychogeriatrie gelijkstelde significante beperkingen in het functioneren van betrokkene. Desalniettemin is overtuigend gemotiveerd dat de zorgbehoefte van betrokkene valt onder de reikwijdte van de Wvggz in plaats van de Wet Zorg en Dwang (Wzd), als gevolg van de gecombineerde problematiek en de samenhang daartussen, waarbij de verslavingsstoornis acuut op de voorgrond zal treden bij een verblijf buiten de afdeling. Om die reden is er zorg nodig die is gericht op de verslaving, de manische ontregeling en het ernstige toestandsbeeld dat daaruit voort kan komen en is voortgekomen in het verleden, zelfs nog vrij kort voor de afgifte van de lopende machtiging. Die zorg kan niet verleend worden enkel in het kader van de psychogeriatrie.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat nog steeds geldt dat de psychische stoornissen leiden tot ernstig nadeel en dat er vanwege de neurocognitieve stoornis geen mogelijkheden zijn om passende zorg op vrijwillig basis te verlenen. Betrokkene herinnert zich volgens de deskundigen niet alle gemaakte afspraken.
Wel is gebleken dat het verblijf van betrokkene op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) met beveiligingsniveau 2 niet langer passend werd geacht. Hij werd echter afgewezen voor andere voorzieningen of was niet bereid mee te werken andere opties te onderzoeken. Op 14 juli 2021 is betrokkene overgeplaatst naar de afdeling Duurzaam Verblijf Verslaafden, waar – volgens de behandelaren – meer passende zorg geboden kan worden. Betrokkene is met zijn nieuwe behandelaar in gesprek over zijn woon- en behandelperspectief. De rechtbank acht deze recente ontwikkeling positief en in het belang van betrokkene, maar ziet onvoldoende aanleiding om onderhavig verzoek om die reden aan te houden.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een zodanige verbetering van de gezondheidstoestand van betrokkene dat het ernstig nadeel is weggenomen zodat de zorgmachtiging beëindigd kan worden, dan wel dat er sprake is van een situatie waarbij er voorwaarden en beperkingen verbonden kunnen worden aan een beëindiging van de zorgmachtiging om het ernstig nadeel weg te nemen (artikel 8:19 achtste lid jo 8:20 Wvggz).
Nu er nog steeds wordt voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz, is er geen aanleiding om de eerder verleende zorgmachtiging te beëindigen. De rechtbank zal hiertoe dan ook niet overgaan, hetgeen betekent dat de zorgmachtiging door blijft lopen voor de verleende duur, te weten tot en met 5 februari 2022.
Daaraan wordt toegevoegd, dat de behandelaars ook binnen de werking van deze lopende machtiging tot de voor betrokkene meest geschikte wijze van behandeling zullen komen door binnen de kaders van de wet gebruik te maken van de diverse toegewezen verplichte zorgvormen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de officier van justitie toe, in die zin dat de zorgmachtiging zoals verleend bij beschikking van 5 februari 2021 niet zal worden beëindigd.
Deze beschikking is gegeven op 21 juli 2021 door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, rechter, bijgestaan door mr. S.T. Viezee als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.