ECLI:NL:RBDHA:2021:778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
C/09/605370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie

Op 14 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 23 december 2020. Het verzoek betreft een cliënt, geboren in 1958, die verblijft in een verpleeghuis. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de betrokken partijen telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een indicatiebesluit en een zorgplan, die relevant zijn voor de beoordeling van het verzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk uitgebreide neurocognitieve stoornissen op basis van alcoholgerelateerde dementie. Deze aandoening leidt tot ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren van de cliënt, waardoor hij afhankelijk is van zorg en toezicht van derden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat opname en verblijf in een accommodatie noodzakelijk zijn om ernstig nadeel, zoals lichamelijk letsel en verwaarlozing, te voorkomen.

De rechtbank heeft het formele verweer van de advocaat van de cliënt, dat het verzoek afgewezen moest worden vanwege het ontbreken van een actueel zorgplan, gepasseerd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel een actueel zorgplan wenselijk is, dit geen absolute vereiste is voor de verlening van de machtiging. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is uitgesproken ter openbare zitting en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 25 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnummer: C/09/605370 / FA RK 20-9507
Datum beschikking: 14 januari 2021

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf

Beschikkingnaar aanleiding van het op 23 december 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[de man]
hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in verpleeghuis [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. Y.J. Doornik te 's-Gravenhage.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 23 december 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 16 december 2019;
  • een aanvraag voor een rechterlijke machtiging aan het CIZ van 18 december 2020;
  • een op 3 november 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige [arts 1] die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was;
  • een zorgplan;
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
  • cliënt, in aanwezigheid van de arts, de teamleider en coassistent M. Bos;
  • de [arts 2]
  • de [teamleider]
  • de advocaat van betrokkene.
Na de zitting is op 20 januari 2021 via het CIZ namens HWW Zorg het aangepaste zorgplan ingekomen.

Standpunten ter zitting

De teamleider heeft verklaard dat betrokkene niet wil blijven op de plek waar hij nu is. Op korte termijn zal hij echter verhuizen naar een verpleeghuis in [geboorteplaats] . Mogelijk neemt de mate van verzet dan af, omdat die accommodatie meer tegemoetkomt aan de behoeften van betrokkene, met name wat betreft zijn privacy. Betrokkene is sinds de opname enorm vooruitgegaan. Zo is hij niet meer afhankelijk van een rolstoel of Poseybed. Wel is hij voor de persoonlijke verzorging afhankelijk van begeleiding, zoals bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen, medicatie inname en verzorging van de katheter. Tevens is adequaat toezicht nodig vanwege valrisico. Als reactie op het verweer van de advocaat is verklaard dat de bespreking van het zorgplan is uitgesteld in verband met een uitbraak van het coronavirus op de afdeling. Evenwel wordt het zorgplan de dag van de zitting om 11:00 uur besproken. De inhoud van het zorgplan zal niet wezenlijk veranderen, gelet op het ziektebeeld van betrokkene. Gezien wordt dat hij veel baat heeft bij de zorg die nu wordt verleend.
Betrokkene heeft verklaard dat hij niet wil wonen op de locatie waar hij nu verblijft. Namens hem heeft de advocaat verweer gevoerd. In de eerste plaats omdat betrokkene de wens heeft om naar huis te gaan. In de tweede plaats omdat er geen actueel zorgplan ten grondslag ligt aan het verzoek, nu deze gedateerd is tot en met 22 december 2020. Bovendien is betrokkene erg opgeknapt sinds zijn opname. Het is daarom onvoldoende duidelijk welke zorg hij nodig heeft. Het verzoek dient daarom – op formele gronden – te worden afgewezen. Tot slot is aangevoerd dat de verzochte duur van een jaar niet mogelijk is, nu geen sprake zou zijn van een aansluitende rechterlijke machtiging.

Beoordeling

De rechtbank passeert het formele verweer van de advocaat dat het verzoek dient te worden afgewezen vanwege het ontbreken van een actueel zorgplan, als bedoeld in artikel 5 Wzd e.v. en artikel 26, zesde lid, Wzd. Ter zitting is toegelicht dat het zorgplan per vandaag zal worden geactualiseerd en wat de reden daarvan is. Hoewel het wenselijk is dat de rechtbank ook beschikt over het nieuwe zorgplan, is dit geen absoluut vereiste, temeer nu tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht wat er in het zorgplan staat vermeld. Daarbij heeft de behandelaar toegelicht wat de huidige situatie van betrokkene is en verklaard dat de nodige zorgverlening die is vastgelegd in het zorgplan niet wezenlijk zal veranderen, mede gelet op het progressieve ziektebeeld. Daarbij is de toezegging gedaan dat het aangepaste zorgplan ter informatie wordt nagestuurd aan de rechtbank en de advocaat.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten uitgebreide neurocognitieve stoornissen op basis van alcohol gerelateerde dementie. Deze diagnose is in 2018 reeds gesteld. Bij betrokkene is sprake van desoriëntatie in tijd, plaats en persoon. Daarnaast is sprake van forse cognitieve beperkingen van het korte en lange termijn geheugen, begrip, concentratie en planning.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Betrokkene is onvoldoende in staat om goed voor zichzelf te zorgen. Met name ten aanzien van de dagelijkse verrichtingen en persoonlijke verzorging is hij afhankelijk van de zorg en het toezicht van derden. Er is sprake van een verhoogd valrisico door algehele spasticiteit, waardoor betrokkene in de thuissituatie aan beide heupen breuken heeft opgelopen.
De opname en het verblijf in een accommodatie zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, nu daar de 24-uurs (medische) zorg en het toezicht wordt geboden wat betrokkene nodig heeft. Gebleken is dat het nu beter gaat met betrokkene dan in de thuissituatie, als gevolg van de geboden structuur en zorg in de accommodatie.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
Gebleken is dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf in een accommodatie.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie als bedoeld in de Wzd.
Ten aanzien van de duur overweegt de rechtbank dat van een opvolgende rechterlijke machtiging geen sprake is, nu de vorige machtiging reeds is verlopen en ook al was verlopen ten tijde van indiening van het onderhavige verzoek. Het CIZ heeft ondanks late indiening verzocht om de machtiging alsnog voor een jaar te verlenen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk, omdat het onderhavige verzoek wordt gezien als een nieuwe machtiging en niet als een verzoek tot machtiging in aansluiting op een eerdere machtiging. De machtiging zal daarom nu worden verleend voor de duur van zes maanden, ingevolge artikel 39, vierde lid, Wzd.

Beslissing

De rechtbank:
verleent een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie ten aanzien van:
[de man]
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 14 juli 2021.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. S.T. Viezee als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 januari 2021.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.