ECLI:NL:RBDHA:2021:7757

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
NL21.5369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Somalische eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Somalische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juli 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen gebruik had gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag van de eiser aan zich te trekken. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling op grond van artikel 16 van de Dublinverordening verschilt van die op grond van artikel 17. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Duitsland zouden belemmeren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5369

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.A. Tol).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Er is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat.
2. Eiser voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze van 29 maart 2021, in beroep het volgende aan.
2.1.
Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen. Eiser stelt dat er sprake is van (emotionele) afhankelijkheid van zijn broer en zus, die in Nederland verblijven. Hij krijgt essentiële steun van hen om het verlies van zijn recent overleden vader te verwerken. Daarbij heeft eiser veel steun aan het bezoeken van het graf van zijn vader, die in Nederland ligt begraven. Ook krijgt eiser psychische hulp voor de verwerking van het verlies en staat hij hiervoor onder doktersbehandeling. Ter zitting heeft eiser verklaard tot nu toe drie gesprekken te hebben gevoerd met een psycholoog, in verband met de psychische problemen die hij ervaart door het overlijden van zijn vader en de ingewikkelde situatie waarin hij de afgelopen jaren heeft verkeerd. Hij gebruikt ook slaapmedicatie. Eiser verblijft momenteel in het AZC, maar heeft dagelijks contact met zijn broer en zus. Ter ondersteuning van de gestelde familieband heeft eiser enkele documenten overgelegd, waaronder een DNA-test. Eiser voert verder aan dat voorgenoemde omstandigheden dienen te worden meegenomen in de besluitvorming van verweerder en ertoe dienen te leiden dat verweerder de asielaanvraag aan zich trekt op grond van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening. Eiser stelt tot slot dat een overdracht aan Duitsland een strijdige situatie oplevert met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Verweerder voert aan dat in het voornemen van 15 maart 2021 uitvoerig is ingegaan op de gestelde afhankelijkheid. Eiser heeft geen nieuwe stukken overgelegd waaruit volgt dat een afhankelijkheid kan worden afgeleid als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder merkt daarnaast op dat eiser zijn familieleden pas in Nederland heeft leren kennen. Verweerder voert verder aan dat eiser over de gestelde medische situatie en de gesprekken met een psycholoog geen bewijs of medische gegevens overgelegd. Daarnaast kan, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn. Tot slot voert verweerder aan dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, aan zich te trekken. Daarbij merkt verweerder op dat alle omstandigheden van eiser zijn meegewogen.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland haar verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Het persoonlijk relaas van eiser biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of van de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende, gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
4.2.
De rechtbank overweegt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland. Voor zover eiser stelt dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien om af te zien van een overdracht aan Duitsland, nu als uitgangspunt heeft te gelden dat hieromtrent behoort te worden geklaagd bij de desbetreffende autoriteiten. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn. Evenmin is gebleken dat eiser zich bij eventuele andere problemen niet tot de Duitse autoriteiten of geëigende instanties zou kunnen wenden voor bescherming, dan wel dat zij eiser niet zouden kunnen of willen helpen.
4.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er, wanneer wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind dat, broer of zus die of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten of het kind dat, de broer of zus die, of de ouder van de verzoeker die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, normaal gesproken voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen. Onder ‘wettig verblijven’ in de zin van artikel 16, lid 1, van Dublin III wordt volgens C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 verstaan: de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning van de andere lidstaat, of de nationaliteit heeft van de andere lidstaat.
4.4.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1560/2003 worden situaties van afhankelijkheid zo veel mogelijk beoordeeld op grond van objectieve elementen, zoals medische attesten. Wanneer dergelijke elementen niet voorhanden zijn of niet kunnen worden overgelegd, kunnen de humanitaire redenen alleen worden geacht te zijn bewezen op grond van door de betrokken personen verstrekte overtuigende inlichtingen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn broer en zus (en/of andere familieleden). Verweerder heeft zich in het voornemen en het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat er geen feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder met inachtneming van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening de behandeling van het verzoek om internationale bescherming aan zich zou moeten trekken. De gestelde afhankelijkheid is immers niet met relevante (medische) stukken onderbouwd. De enkele stelling van eiser dat hij aangewezen is op de steun van zijn in Nederland aanwezige familieleden om de moeilijkheden die hij heeft ondervonden te kunnen verwerken is hiertoe onvoldoende. Eiser heeft met de in de zienswijze overgelegde stukken niet aangetoond dat hij afhankelijk is van de hulp van zijn gestelde broer en zus of dat zijn gestelde broer en zus afhankelijk zijn van de hulp van eiser. Ook is van belang dat er in het land van herkomst geen sprake was van familiebanden, nu betrokkene nooit in het land van herkomst bij zijn gestelde broer en zus heeft gewoond en hij pas in Nederland kennis met hen heeft gemaakt.
4.6.
De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet toe verplicht is. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend. De rechtbank merkt hierbij op dat de menselijke maat niet uit het oog verloren mag gaan. De rechtbank is van oordeel dat wanneer hier gemotiveerd een beroep op wordt gedaan, van verweerder verwacht mag worden dat hij concreet onderbouwt en beargumenteert waarom geen gebruik wordt gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding wordt gezien toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening. Ter zitting heeft verweerder deze stelling min of meer herhaald en net als in het voornemen herhaald dat geen sprake is van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruikt heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag van eiser aan zich te trekken. De beoordeling op grond van artikel 16 van de Dublinverordening is een andere dan die op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk waarom in geval van eiser, die een moeilijke zware (boot) reis heeft gehad, is herenigd met zijn familie en vader, vervolgens het verlies van zijn vader heeft moeten verwerken en steun vindt bij zijn herenigde familie in combinatie met de gestelde psychische situatie geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in het voorgaande is overwogen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Gerding, rechter, in aanwezigheid van S.J. Versteeg, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.