ECLI:NL:RBDHA:2021:7714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
C/09/594474 / FA RK 20-3812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en omgangsregeling in een familierechtelijke procedure met een gedetineerde vader

In deze zaak verzoekt de man, die in detentie verblijft wegens een levensdelict, om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind, alsook om een omgangsregeling en een informatieregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van 'family-life' tussen de man en het kind, wat betekent dat de man in zijn verzoeken kan worden ontvangen. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek tot vervangende toestemming toe te wijzen, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende is voorgelicht om een beslissing te nemen over de erkenning en gelast een raadsonderzoek.

De man heeft een affectieve relatie gehad met de moeder van het kind, maar de moeder heeft geen toestemming gegeven voor de erkenning. De rechtbank heeft kennisgenomen van de procedurele documenten, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft de zaak behandeld tijdens een zitting waar zowel de man als de moeder aanwezig waren. De rechtbank heeft de belangen van de moeder en het kind afgewogen tegen die van de man en heeft geconcludeerd dat er een risico bestaat dat de erkenning de belangen van de moeder en de ontwikkeling van het kind zou kunnen schaden.

De rechtbank heeft besloten om de behandeling aan te houden en de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om een onderzoek te verrichten naar de situatie, inclusief de emotionele draagkracht van de moeder en de mogelijkheden voor contact tussen de man en het kind. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 15 januari 2022, waarbij de Raad zijn rapport en advies moet indienen. De beslissing over de erkenning en de omgangsregeling is uitgesteld tot na het onderzoek van de Raad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-3812
Zaaknummer: C/09/594474
Datum beschikking: 16 juli 2021

Vervangende toestemming erkenning/omgang/informatie en consultatie

Beschikking op het op 15 juni 2020 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum te ‘s-Hertogenbosch.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat: mr. T. Dreiling te Leiderdorp.

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] ,

de minderjarige, hierna: [voornaam minderjarige 1] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. [bijzondere curator] , advocaat te [plaats] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 9 juli 2020 van de zijde van de moeder;
  • het verweerschrift van de moeder;
  • de brief van 10 augustus 2020, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 12 augustus 2020 van de zijde van de moeder;
  • de brief van 8 september 2020, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 18 september 2020 van de bijzondere curator;
  • het verslag/verweerschrift van de bijzondere curator;
  • het F9-formulier van 20 oktober 2020 van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 23 maart 2021, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • de brief van 25 maart 2021 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 30 april 2021 van de zijde van de moeder, houdende
voorwaardelijke verzoeken.
Op 18 juni 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. De moeder is via een video-verbinding verschenen. Fysiek zijn verschenen: de man met zijn advocaat en een tolk in de Albanese taal, de advocaat van de moeder en de bijzondere curator.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man strekt ertoe hem vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te verlenen, opdat hij [voornaam minderjarige 1] kan erkennen. Voorts verzoekt de man een omgangsregeling te bepalen waarbij de man eenmaal per maand contact met [voornaam minderjarige 1] zal hebben en een regeling vast te stellen betreffende informatie en consultatie waarbij der man twee-maandelijks door de moeder wordt geïnformeerd over van belang zijnde zaken alsmede dat hij onmiddellijk wordt geïnformeerd over spoedeisende zaken [voornaam minderjarige 1] betreffend.
De moeder heeft verweer gevoerd welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De bijzondere curator heeft in zijn verweerschrift de vaststelling van het vaderschap van de man over [voornaam minderjarige 1] geadviseerd. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting (zoals hierna wordt beschreven) begrijpt de rechtbank dat de bijzondere curator adviseert het verzoek van de man tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor erkenning van [voornaam minderjarige 1] toe te wijzen.

Feiten

  • De man verblijft sinds [datum] 2013 in detentie vanwege een levensdelict.
  • Partijen hebben tijdens die detentie een affectieve relatie met elkaar gehad. De moeder was werkzaam bij Justitie.
  • [voornaam minderjarige 1] is niet erkend.
  • De moeder heeft van rechtswege het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige 1] .
  • De moeder geeft geen toestemming voor de erkenning door de man.
  • De man heeft de Albanese nationaliteit.
  • De moeder en [voornaam minderjarige 1] hebben de Nederlandse nationaliteit.
  • De moeder heeft nog een zoon uit een eerdere relatie namelijk [minderjarige 2] geboren [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats] .
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 20 augustus 2020 is mr. [bijzondere curator]
voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde [voornaam minderjarige 1] ingevolge artikel 1:212
BW te vertegenwoordigen.

Beoordeling

De erkenning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De Haagse rechtbank is op grond van artikel 262 Rv bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Op grond van artikel 10:95 lid 1 en lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Nu de man de Albanese nationaliteit bezit, dient ten aanzien van de erkenning Albanees recht te worden toegepast. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit zodat op de door haar te geven toestemming tot de erkenning Nederlands recht wordt toegepast.
Het is de rechtbank bekend dat de man naar Albanees recht een kind kan erkennen in het bijzijn van de ambtenaar van de burgerlijke stand of per testament en dat voor de erkenning de goedkeuring van de moeder vereist is. Indien de moeder de erkenning niet wenst, dan kan de man via een gerechtelijke procedure de erkenning laten vaststellen (artikel 181 jo. 182 Albanees Familiewetboek). De rechtbank ontvangt de man derhalve in zijn verzoek tot het verkrijgen van toestemming van de rechtbank, welke de toestemming van de moeder vervangt, om [voornaam minderjarige 1] te mogen erkennen.
Artikel 1:204 lid 3 BW bepaalt het volgende. Als een man een kind wil erkennen, kan de toestemming van de moeder – bij een kind jonger dan 16 jaar – of die van het kind zelf – als het 12 jaar of ouder is – door toestemming van de rechtbank worden vervangen. Dit is mogelijk, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Vervangende toestemming kan alleen worden gegeven als de man hetzij de verwekker van het kind is, hetzij de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Inhoudelijke beoordeling
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van [voornaam minderjarige 1] .
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zal schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de minderjarige er belang bij heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige geschaad zouden worden in geval van erkenning van de minderjarige door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
De rechtbank is uit de inhoud van het dossier en ter ziting het volgende gebleken.
De man wil een rol in het leven van [voornaam minderjarige 1] hebben en zijn verantwoordelijkheid als vader nemen. Hij stelt dat partijen en met name de moeder bewust voor de geboorte van [voornaam minderjarige 1] heeft gekozen, en dat zij de erkenning van [voornaam minderjarige 1] door de man met elkaar hadden besproken. Door zijn detentie en zijn Albanese nationaliteit bleek de erkenning praktisch niet realiseerbaar dus zouden partijen daarmee wachten tot na zijn detentie. Ondanks verzoeken van de man aan de moeder om [voornaam minderjarige 1] te erkennen, reageert de moeder daarop nu niet meer; de man vermoedt dat de moeder de erkenning niet meer wenst omdat hij haar, zo zij stelt, zou hebben bedreigd.
Na de geboorte van [voornaam minderjarige 1] kwam de moeder tot februari 2019 regelmatig (maandelijks en ondanks dat zij wist waarvoor hij veroordeeld was) bij hem op bezoek in de Penitentiaire Inrichting. In de loop der tijd werd dat steeds minder vaak.
De man is van mening dat er sprake is van een biologische band en family-life, zodat het in het belang van [voornaam minderjarige 1] is dat er ook een juridische band van hem met [voornaam minderjarige 1] wordt gevestigd. Dat hij gedetineerd is, vindt hij geen belemmering temeer daar [voornaam minderjarige 1] er mee bekend is dat hij zijn vader is en dat hij gedetineerd is. De man erkent dat tussen partijen telefoongesprekken zijn gevoerd die door de moeder niet als prettig zijn ervaren. Hij merkt daarbij op dat hij de moeder nooit iets zou willen aandoen. Datzelfde geldt voor haar zoontje [voornaam minderjarige 2] , geboren uit een eerdere relatie van de moeder. De man meent dat, indien de moeder van mening is dat haar belang op een ongestoorde verhouding met [voornaam minderjarige 1] zwaarder weegt dan zijn belang en dat van [voornaam minderjarige 1] om een afstammingsrelatie te vestigen, het aan de moeder is om omstandigheden aan te voeren waaruit dat zou blijken. Wanneer de moeder er emotioneel problemen van ondervindt dat hij behalve biologisch ook juridisch vader van [voornaam minderjarige 1] wordt, dient de moeder daarvoor professionele hulp te zoeken, aldus de man.
De bijzondere curator acht het in het belang van de identiteitsontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] dat hij weet wie zijn vader is. Hem is gebleken dat de moeder vooral zorgen heeft dat [voornaam minderjarige 1] na een erkenning door de man zal worden ontvoerd naar Albanië. Hij ziet de erkenning niet als een groter risico voor ontvoering dan in het geval dat [voornaam minderjarige 1] niet door de man erkend is. De moeder was van meet af aan bekend met de afkomst van de man en partijen hebben samen, ondanks de detentie van de man, voor de kans op een ouderschap gekozen; de moeder moet daar de consequenties van dragen. Aangezien er regelmatig contact is geweest tussen de man en [voornaam minderjarige 1] is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [voornaam minderjarige 1] ; de moeder had geen bezwaren tegen het vestigen van en emotionele band tussen de man en [voornaam minderjarige 1] . Na de erkenning van [voornaam minderjarige 1] zal de man niet direct ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] krijgen en van een onbegeleid contact zal het vanwege de detentie van de man de komende jaren niet komen. De bijzondere curator ziet geen bezwaren tegen een erkenning van [voornaam minderjarige 1] door de man en adviseert de man daartoe toestemming te verlenen.
De moeder erkent haar relatie met de man en de keuze die gemaakt is ten aanzien van haar zwangerschap van [voornaam minderjarige 1] . Zij stelt echter dat zij naïef en goedgelovig was en dat de relatie na de geboorte van [voornaam minderjarige 1] snel slechter werd. Contacten van de moeder en [voornaam minderjarige 1] in de PI eindigde veelal in ruzies en discussies; [voornaam minderjarige 1] gaf aan dat hij dat niet fijn vond en naar huis wilde. De moeder heeft er naar haar mening alles aan gedaan om [voornaam minderjarige 1] zijn vader te laten leren kennen maar de man heeft dat door zijn gedragingen onmogelijk gemaakt. In 2017 heeft de moeder aangifte gedaan wegens bedreiging en stalking door de man. Zij zegt doodsbang te zijn voor de man en zijn familie, voelt zich haar leven niet zeker en verblijft om die reden
(weer) op een geheim adres. Sinds november 2019 is zij onder behandeling van een psycholoog ( [GGZ instelling] ) vanwege een PTSS-stoornis en zij heeft contact met Veilig Thuis. [voornaam minderjarige 2] heeft ook een PTSS-stoornis door toedoen van de man, die hem telefonisch bedreigd heeft. Ook hij is doodsbang voor de man, die kil en berekenend is, aldus de moeder. Volgens de moeder wil de man slechts contact met [voornaam minderjarige 1] om haar bang te maken en haar te onderdrukken. Zij wil niet dat [voornaam minderjarige 1] aan de manipulatie van de man wordt blootgesteld. Zij stelt nadrukkelijk dat ze niet wist dat de man een moordenaar was, zij wist niet hoe aanhoudend dreigend de man kon zijn. Zij is ook bang dat [voornaam minderjarige 1] door de familie van de man naar Albanië zal worden ontvoerd. Dat temeer daar de man, wiens detentie in 2029 afloopt, na 10 jaar als ongewenst vreemdeling geen toegang meer heeft tot het grondgebied van de EU. De angsten van de moeder en [voornaam minderjarige 2] zullen ertoe leiden dat bij een erkenning van [voornaam minderjarige 1] door de man, de ongestoorde verhouding van de moeder met [voornaam minderjarige 1] in gevaar komt. Erkenning zal bovendien een risico vormen voor een gezonde ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] .
De moeder meent dat haar belang en dat van [voornaam minderjarige 1] zwaarder weegt dan het belang van de man. Primair wenst de moeder dan ook de afwijzing van de verzoeken van de man. Subsidiair wenst zij een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om te bezien in hoeverre het gezien het gegeven dat de moeder en [voornaam minderjarige 2] ten gevolge van gedragingen van de man PTSS hebben, hetgeen rechtstreeks de dynamiek in het gezinssysteem en de draagkracht van de moeder beïnvloedt, het in het belang van [voornaam minderjarige 1] is om door de man erkend te worden. Zowel de moeder als [voornaam minderjarige 2] worden in verband met de PTSS nog professioneel begeleid en staan op de wachtlijst voor een EMDR-behandeling.
Gezien de enorme angst van de moeder verzoekt de moeder de rechtbank bovendien -indien het verzoek van de man niet aanstonds op alle punten wordt afgewezen- om een deskundige op het gebied van het Albanese rechtssysteem en familierecht te benoemen. Volgens de moeder ontstaat er volgens Albanees familierecht wel een soort van gezag na de vaststelling van het vaderschap, waardoor een ontvoerd kind dat onder het Albanese gezagsrecht valt moeilijk of niet valt terug te geleiden naar Nederland. Nu onduidelijk is wat een juridische erkenning van het vaderschap voor gevolgen in Albanië heeft wenst de moeder beantwoording van de volgende vragen door een deskundige:
Als een Albanese man de biologische vader van een zoon is, en de zoon wordt ontvoerd naar Albanië, welke rechten heeft de man dan volgens het familierecht in Albanië, en wat betekent dit voor een eventueel verzoek tot teruggeleiding na een ontvoering?
Is het antwoord op de voorgaande vragen anders dan de biologische vader zijn zoon erkend heeft?
Hoe schat de deskundige de kans in, dan een eenmaal ontvoerd kind, dat dan in Albanië verblijft uiteindelijk weer teruggeleid wordt naar Nederland?
De moeder meent overigens dat een teruggeleidingsprocedure in Albanië weinig kans van slagen zal hebben.
De rechtbank is van oordeel dat zij thans nog onvoldoende is voorgelicht over het risico dat bij een erkenning van [voornaam minderjarige 1] door de man, de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Ter zake van het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [voornaam minderjarige 1] aan de man zal de rechtbank een onderzoek en advies van de Raad vragen. De rechtbank acht het daarbij van belang dat de Raadsondezoeker contact heeft met de behandelaar(s) van de moeder om ten aanzien van een mogelijke erkenning van [voornaam minderjarige 1] door de man, door een ter zake deskundige over de emotionele draagkracht van de moeder geïnformeerd te worden. In afwachting daarvan zal de rechtbank de behandeling pro forma aanhouden als hierna is vermeld.
Vervolgens merkt de rechtbank op dat haar is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] door de moeder op de hoogte is gebracht van het bestaan van de man, dat de man zijn biologische vader is, en dat [voornaam minderjarige 1] , toen bleek dat deze fantasieën had over zijn vader, weet dat zijn vader in detentie verblijft. [voornaam minderjarige 1] heeft tijdens de detentie van de man tot zijn tweede levensjaar eenmaal per maand der man (zijn vader) gezien. De rechtbank is derhalve van oordeel dat op grond van geldende jurisprudentie sprake is van family-life van de man met [voornaam minderjarige 1] als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna:EVRM). De rechtbank passeert derhalve de stelling van de moeder dat er geen sprake is van family-life. Met het voorgaande wordt geacht dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [voornaam minderjarige 1] , zodat de man wordt ontvangen in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangs-, informatie- en consultatieregeling ex artikel 1:377a BW.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [voornaam minderjarige 1] is dat de Raad ook onderzoekt in hoeverre (de opstart van) contact van de man met [voornaam minderjarige 1] mogelijk is, en op welke wijze, of dat er sprake is van contra-indicaties in de zin van artikel 1:377a, lid 3 BW. Overigens is de rechtbank, nu sprake is van family-life tussen [voornaam minderjarige 1] en de man, van oordeel dat deze vraag ook beantwoord dient te worden in de omstandigheid dat geadviseerd wordt dat de man geen vervangende toestemming tot erkenning van [voornaam minderjarige 1] verleend dient te worden. De rechtbank zal om die reden ook over de omgang van de man met [voornaam minderjarige 1] de Raad om rapport en advies vragen.
De rechtbank heeft op dit moment geen behoefte om over het Albanees gezagsrecht nader geïnformeerd te worden en laat daarmee het subsidiaire verzoek van de moeder om een deskundige op het gebied van Albanees gezagsrecht te benoemen thans nog onbehandeld.
De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doelen en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen; de Raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders, die te bereiken zijn op de volgende telefoonnummers: [telefoonnummer 1] (advocaat man) en [telefoonnummer 2] (advocaat moeder);
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
15 januari 2022 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling ter terechtzitting, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de erkenning, de omgangs-, informatie- en consultatieregelingaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door
V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 juli 2021.