ECLI:NL:RBDHA:2021:769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/2981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Nepal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Nepalese burger, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 1 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met als doel zijn referente te bezoeken. De aanvraag werd op 7 oktober 2019 afgewezen, waarna de eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 16 maart 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiser op 10 april 2020.

Tijdens de zitting op 23 december 2020 werd de eiser vertegenwoordigd door mr. Y. Dias, terwijl de Minister van Buitenlandse Zaken werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij voldoende sociale en economische binding met Nepal had, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten, zoals bedrijfsregistratie en belastingregistratie, niet voldoende bewijs boden voor een duurzaam en voldoende inkomen. Ook de bankafschriften gaven geen duidelijkheid over de financiële situatie van de eiser.

De rechtbank oordeelde dat de sociale binding met Nepal, zoals de aanwezigheid van de ouders van de eiser, niet sterk genoeg was om te concluderen dat de terugkeer naar Nepal gewaarborgd was. De rechtbank heeft alle ingediende stukken in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de eiser niet had aangetoond dat hij na afloop van het visum Nederland zou verlaten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. Š. Petkoviç,
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Saglik.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2019 (afwijzing) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2020 (beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 10 april 2020 hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 november 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Dias, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam persoon] (referente).

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nepalese nationaliteit. Op 1 oktober 2019 heeft hij een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel het bezoeken van referente in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij het doel en de verblijfsomstandigheden van de reis en de economische en sociale binding met Nepal onvoldoende heeft aangetoond.
3. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte sociale/economische binding met Nepal onvoldoende aangetoond acht. Deze beroepsgrond faalt.
3.1.
Uit het overgelegde bedrijfsregistratiebewijs (‘Business Registration Certificate’) en belastingregistratiebewijs (‘Permanent Account Number Registration Certificate’) volgt enkel dat eiser een bedrijf heeft, maar niet dat dit bedrijf ook daadwerkelijk economisch actief is. Dat hij daaruit een duurzaam en voldoende inkomen heeft blijkt ook niet. De overgelegde bonnetjes en boekhouding hebben als bewijs van de omzet niet de waarde zoals eiser die beoogt. Deze documenten zijn handgeschreven, en bevatten geen logo van het bedrijf en bedrijfsgegevens. De stelling dat het bijhouden van de inkomsten op basis van deze bonnetjes de gebruikelijke werkwijze is binnen Nepalese bedrijven is niet onderbouwd. Als overigens de bonnen en de boekhouding wel een juist beeld geven van de activiteiten van eisers bedrijf, dan blijft nog de vraag staan of dat bedrijf voldoende kansen biedt op een substantieel en duurzaam inkomen en dus op een behoorlijk bestaan in Nepal. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de pas in beroep overgelegde bankafschriften. Verweerder heeft ter zitting verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Deze stukken verschaffen echter ook geen inzicht in de inkomsten van het bedrijf en die van eiser. De stortingen op de bankafschriften zijn niet gespecifieerd en herleidbaar naar een bepaald doel of een bedrijfsactiviteit.
3.2.
Eisers ouders wonen in Nepal. Dat duidt enigszins op een sociale binding, maar die is niet zo sterk, dat ondanks een onvoldoende duidelijke economische binding terugkeer naar Nepal gewaarborgd is. Uit de relatie met zijn ouders blijkt in elk geval niet van een dusdanige afhankelijkheid, dat eiser daarvoor zou moeten terugkeren naar Nepal. Er zijn verder een paar foto’s overgelegd van de bouw van een huis. Dit huis zou, zoals eiser verklaart, bestemd zijn voor toekomstige eigen bewoning, en daarnaast als lodge/guesthouse verblijf moeten gaan bieden aan toeristen. Dat het huis met die intentie wordt gebouwd blijkt echter niet onmiskenbaar uit bouwtekeningen. Eiser wijst verder op correspondentie tussen referente en een leerplichtambtenaar over vrijstelling voor haar zoon van de leerplicht in Nederland. Dat de zoon daadwerkelijk gaat emigreren naar Nepal, dat wil zeggen naar het land afreist met het vooruitzicht daar definitief te blijven, blijft ook in die correspondentie onzeker. Ook na de beoogde aankomst in Nepal blijft de zoon ingeschreven staan bij zijn huidige school in Almere. De rechtbank heeft alle stukken die eiser nog in beroep heeft overgelegd bij haar oordeel betrokken. Verweerder heeft ter zitting verklaard daartegen geen bezwaar te hebben.
3.3.
In beroep is gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 26 februari 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:1438) en in dat verband is door referente aangevoerd dat wat haar betreft toch in elk geval wel mag worden uitgegaan van een oprecht voornemen naar Nepal te vertrekken. De rechtbank heeft geen reden wat referente betreft een verborgen bedoeling te vermoeden, maar toch blijft het van belang dat de beoordeling zoveel mogelijk beperkt wordt tot objectieve gegevens. Het gaat in deze zaak niet alleen om de oprechtheid van referente, maar ook om de oprechte bedoeling van eiser om na verloop van het visum Nederland weer te verlaten. Die zal vooral moeten blijken uit wat over zijn feitelijke woon- en leefsituatie in Nepal kan worden vastgesteld.
4. Het beroep is dus ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 januari 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.