ECLI:NL:RBDHA:2021:769
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Nepal
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Nepalese burger, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 1 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met als doel zijn referente te bezoeken. De aanvraag werd op 7 oktober 2019 afgewezen, waarna de eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 16 maart 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiser op 10 april 2020.
Tijdens de zitting op 23 december 2020 werd de eiser vertegenwoordigd door mr. Y. Dias, terwijl de Minister van Buitenlandse Zaken werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij voldoende sociale en economische binding met Nepal had, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten, zoals bedrijfsregistratie en belastingregistratie, niet voldoende bewijs boden voor een duurzaam en voldoende inkomen. Ook de bankafschriften gaven geen duidelijkheid over de financiële situatie van de eiser.
De rechtbank oordeelde dat de sociale binding met Nepal, zoals de aanwezigheid van de ouders van de eiser, niet sterk genoeg was om te concluderen dat de terugkeer naar Nepal gewaarborgd was. De rechtbank heeft alle ingediende stukken in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de eiser niet had aangetoond dat hij na afloop van het visum Nederland zou verlaten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.