ECLI:NL:RBDHA:2021:7685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/7787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en uitzetting

Op 23 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een verzoeker van Marokkaanse nationaliteit. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2020, waarbij de verblijfsvergunning van de verzoeker voor onbepaalde tijd werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 16 augustus 2013. Tevens werd aan de verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren, en werd bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten.

De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in staat is het griffierecht te betalen en heeft hem vrijgesteld van deze verplichting. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen.

Verweerder heeft zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst kan worden, maar dat er aanleiding is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De uitzetting van de verzoeker wordt verboden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 534,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7787

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [1968], van Marokkaanse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan 16 augustus 2013, bepaald dat verzoeker Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft naar het oordeel van de rechtbank met het door hem overgelegde formulier aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Verzoeker wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij schrijven van 28 januari 2021 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit van 18 augustus 2020 ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit- met de aanzegging aan verzoeker Nederland te verlaten- op te schorten.
5. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

BeslissingDe voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.