ECLI:NL:RBDHA:2021:768
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19-pandemie en hoorplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd op 10 januari 2020 afgewezen, omdat de economische en sociale binding met Turkije onvoldoende was aangetoond. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 21 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens op 14 mei 2020 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 december 2020 was de gemachtigde van eiser afwezig, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht is, mede vanwege de tijdelijke beperkingen die zijn opgelegd door de COVID-19-pandemie. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgrond heeft ingediend tegen de afwijzingsgrond die betrekking heeft op de openbare orde en volksgezondheid. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de omstandigheden van de pandemie een hoorzitting niet noodzakelijk maakten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.