ECLI:NL:RBDHA:2021:767
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met India
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en eisers, die een visum voor kort verblijf in Nederland hadden aangevraagd. De aanvragen werden afgewezen op 30 juli 2019, waarna eisers bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 20 maart 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eisers op 10 april 2020. Tijdens de zitting op 23 december 2020 werden de partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en verschenen ook referent en een tolk.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eisers onvoldoende sociale en economische binding met India hadden aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de door eisers overgelegde documenten, zoals bankafschriften en belastingpapieren, niet voldoende bewijs boden voor een stabiel inkomen of een sterke sociale binding met hun land van herkomst. De rechtbank wees erop dat de economische situatie van eiser I niet duidelijk was en dat de zorg voor de (schoon/groot)ouders niet voldoende was onderbouwd.
Eisers voerden aan dat de hoorplicht was geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had besloten om niet te horen, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.