ECLI:NL:RBDHA:2021:7662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/5423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres had zich op 12 april 2018 ziek gemeld en ontving vanaf 1 oktober 2018 een ZW-uitkering. Verweerder beëindigde deze uitkering per 3 april 2020, omdat eiseres volgens de verzekeringsarts in staat zou zijn om meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die de medische situatie van eiseres hebben beoordeeld. Eiseres voerde aan dat de beslissing om haar uitkering te beëindigen onterecht was, omdat deze was genomen op basis van een telefonisch gesprek zonder dat zij door een arts was gezien. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen voldoende was onderbouwd en dat de beperkingen die aan eiseres waren toegekend, terecht waren vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 3 april 2020 rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden in het persoonlijke leven van eiseres, hoewel relevant, niet konden worden meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De uitspraak werd gedaan door mr. O.M. Harms, in aanwezigheid van griffier mr. M. Klaus.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving per 3 april 2020 beëindigd.
Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens aanvullende stukken in geding gebracht, waarop verweerder onder verwijzing naar een aanvullende medische rapportage heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als kapper voor 15,5 uur per week. Eiseres heeft zich op 12 april 2018 ziek gemeld. Verweerder heeft in het besluit van 5 oktober 2018 aan eiseres per 1 oktober 2018 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling zijn de beperkingen van eiseres door de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 februari 2020. Naar aanleiding van de conclusies van de arbeidsdeskundige op basis van deze FML, heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiseres vanaf 3 april 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van het loon kan verdienen dan zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust evenals de primaire besluitvorming op het standpunt dat eiseres per 3 april 2020 in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres heeft daarom vanaf die datum geen recht meer op een ZW-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert, samengevat, aan dat zij niet begrijpt dat er op basis van één telefoongesprek is besloten dat zij 20 uur per week moet gaan werken, zonder dat zij is gezien door een arts. Daarnaast voert zij aan dat er geen navraag is gedaan bij haar verpleegkundig specialist en ambulant hulpverlener. Vooral haar verpleegkundig specialist kan heel duidelijk verwoorden waarom 20 uur per week werken te veel is, aldus eiseres. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verklaringen van haar behandelend psychiater samen met haar verpleegkundig specialist en van de ambulant hulpverlening van eiseres overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2
De primaire verzekeringsarts heeft op 18 februari 2020 een medisch onderzoek verricht. Hij heeft dossierstudie verricht en eiseres psychisch onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft de bevindingen van dit onderzoek neergelegd in een rapport van 18 februari 2020. Hierin is opgenomen dat eiseres een bipolaire stoornis heeft en op dat moment herstellende is na een psychotische decompensatie. De primaire verzekeringsarts komt op basis hiervan tot de conclusie dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft daarom beperkingen opgenomen bij de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden. Er is tevens een urenbeperking opgenomen van 4 uur per dag en 20 uur per week. De benutbare mogelijkheden van eiseres zijn weergegeven in de FML van 18 februari 2020.
4.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 22 juni 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres op 22 juni 2020 op een telefonisch spreekuur gehoord. In het rapport van de verzekeringsarts b&b is vermeld dat eiseres een ernstig psychiatrisch ziektebeeld heeft. Op de datum in geding is bij eiseres geen acuut decompensatiebeleid aan de orde, maar ter voorkoming van een decompensatie wel forse psychische beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft in dit licht aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen, niet zijnde een vergroting van de urenbeperking, voor de psychische belasting vanwege de ernstige gevolgen van een decompensatie.
4.4
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en medisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft de in het dossier aanwezige informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Bovendien zijn alle door eiseres geuite gezondheidsklachten kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsarts b&b betrokken.
4.5
Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat zij niet begrijpt dat is besloten dat zij 20 uur per week moet werken, zonder dat zij gezien is door een arts. Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat eiseres het spreekuur van 18 februari 2020 van de primaire verzekeringsarts heeft bezocht. Tijdens de bezwaarfase heeft een telefonisch onderhoud met de verzekeringsarts b&b plaatsgevonden. Voorts volgt uit het bestreden besluit dat eiseres in de bezwaarfase tweemaal telefonisch is gesproken en dat zij heeft afgezien van de hoorzitting. De rechtbank stelt verder vast dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport aangeeft dat op basis van de door eiseres gegeven informatie, de bevindingen en de in het dossier reeds aanwezige gegevens de vraagstelling voldoende duidelijk is en geen informatie van derden is ingewonnen. In beroep heeft eiseres evenwel een tweetal brieven van behandelaars overgelegd, die de verzekeringsarts heeft gewogen en in een aanvullende rapportage van een reactie heeft voorzien. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat uit de onderzoeken onvoldoende gegevens naar voren zijn gekomen voor de verzekeringsartsen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen. De duur van het persoonlijk contact en het feit dat dit in de bezwaarfase telefonisch heeft plaatsgevonden, kunnen geen onderbouwing vormen voor het standpunt dat het medisch onderzoek incompleet is geweest of op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten.
4.6
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport aangegeven dat hij aanleiding ziet om verdergaande beperkingen aan te nemen voor de psychische belasting vanwege de ernstige gevolgen van een decompensatie. Daarbij heeft deze geen aanleiding gezien om de al forse urenbeperking verder te vergroten rekening houdend met de al aangegeven beperkingen. In dit kader is door eiseres op 19 oktober 2020 een medische verklaring van E.A.M. Knoppert-van der Klein, psychiater, en E. Meij-Geerlings, verpleegkundig specialist, en een brief van C. Groeneveld, ambulant hulpverlener, in het geding gebracht. In de medische verklaring van de psychiater en de verpleegkundig specialist is aangegeven dat het opstarten van betaalde arbeid voor eiseres een factor blijkt te zijn waardoor zij ontregelt. Door de ambulant hulpverlener wordt in haar brief aangegeven dat zij bang is dat met 20 uur per week werken de druk en belasting te groot is voor eiseres en zij uiteindelijk weer in een psychose raakt. Hoge stress en grote veranderingen is voor eiseres de trigger waardoor het in korte tijd erg slecht met haar kan gaan. De ambulant hulpverlener stelt voor om de urenbeperking te halveren naar 10 uur per week met goede opbouw en begeleiding. De verzekeringsarts b&b heeft op de in het geding gebrachte stukken gereageerd met een aanvullend medisch rapport van 20 november 2020. De verzekeringsarts b&b geeft hierin aan dat de aangeleverde stukken geen nieuwe medische inzichten en/of bevindingen geven. De bezorgdheid gezien de forse consequenties die kunnen optreden wordt ook gedeeld door verweerder, vandaar dat er zeer ruime beperkingen en begeleiding is aangenomen. Voor een volledig geen arbeid kunnen verrichten is verzekeringsgeneeskundig geen indicatie. Daarnaast worden de zorg voor kinderen en partner-relatieproblemen verzekeringsgeneeskundig niet meegenomen. Wat betreft het voorstel van de ambulant hulpverlener om een urenbelasting van 10 en dan eventueel 20 uur aan te nemen, merkt de verzekeringsarts b&b op dat dat een re-integratieadvies is en dat wordt in de eerstejaarsziektewetbeoordeling buiten beschouwing gelaten. Verzekeringsgeneeskundig is er volgens de verzekeringsarts b&b bovendien geen aanleiding om aan te nemen dat 20 uur per week niet haalbaar zou zijn, mits er rekening wordt gehouden met de aangegeven beperkingen en de begeleiding. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het oordeel van de verzekeringsarts b&b af te wijken. Zij neemt daarbij in aanmerking dat een groot aantal beperkingen, een forse urenbeperking en intensieve begeleiding door een jobcoach juist naar aanleiding van hetgeen door deze behandelaars is genoemd, in de FML zijn opgenomen. Tevens wenst de rechtbank te benadrukken dat omstandigheden als de verantwoordelijkheid voor jonge kinderen en de complexe situatie van een scheiding, hoe wezenlijk ook voor de stabiliteit van haar psychische toestand, niet kunnen gelden als ziekte of gebrek in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. In aanmerking nemend verder dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen en, anders dan van de behandelaar, het aldus de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen is om de (arbeids)beperkingen vast te stellen, ziet de rechtbank geen reden om de medische beoordeling voor onjuist of onvolledig te houden.
5. Alhoewel blijft bestaan dat eiseres in een complexe levensfase zit en kwetsbaar is voor decompensatie, is in de beroepsgronden geen reden gevonden om het standpunt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen, te volgen. Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden treffen daarom geen doel.
6. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid en door de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 6 juli 2020 akkoord zijn bevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
7. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres zich zorgen maakt en stress ondervindt, en zich hierin met deze uitspraak mogelijk niet (voldoende) gehoord voelt, is de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene dus van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 3 april 2020 heeft beëindigd.
8. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.