ECLI:NL:RBDHA:2021:7661
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de opzegtermijn en recht op WW-uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst
Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de vraag of de eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Eiser had een vaststellingsovereenkomst ondertekend met zijn werkgever, waarbij de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 augustus 2020. Eiser verzocht om een WW-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut weigerde deze, stellende dat de opzegtermijn tot en met 31 augustus 2020 liep, omdat de opzegging pas na de ondertekening van de overeenkomst inging.
Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de opzegtermijn al op 22 juni 2020 was ingegaan, de datum waarop de partijen overeenstemming hadden bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de opzegtermijn inderdaad pas inging op de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door eiser, wat op 7 juli 2020 was. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had bepaald dat eiser tot en met 31 augustus 2020 geen recht had op een WW-uitkering.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.